taxci
 

Wijzigingen inkomstenbelasting 2008

Laatst gewijzigd: 11-03-2011

1 Inkomstenbelasting

Index

1.1 

 

Tarieven  
 

1.1.1 

Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

 

1.1.2

Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)
 

1.1.3

Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)
1.2

 

Heffingskortingen
 

1.2.1 

Bedragen heffingskortingen
 

1.2.2   

Algemene heffingskorting
 

1.2.3  

Arbeidskorting  
 

1.2.4  

Kindertoeslag vervangt kinderkorting
 

1.2.5  

Combinatiekorting

 

1.2.6 

Aanvullende combinatiekorting
 

1.2.7  

Alleenstaande-ouderkorting
 

1.2.8  

Aanvullende alleenstaande-ouderkorting
 

1.2.9 

Jonggehandicaptenkorting
 

1.2.10 

Ouderenkorting
 

1.2.11 

Alleenstaande ouderenkorting
 

1.2.12 

Levensloopverlofkorting
 

1.2.13  

Ouderschapsverlofkorting
 

1.2.14 

Korting voor maatschappelijke beleggingen
 

1.2.15  

Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen
1.3 

 

Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting
1.4 

 

Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet)
1.5 

 

Reisaftrek
1.6 

 

Eigenwoningforfait
1.7

 

Buitengewone uitgaven
 

1.7.1  

Drempels buitengewone uitgaven
 

1.7.2  

Kleding en beddengoed
 

1.7.3  

Reiskosten ziekenbezoek  
 

1.7.4 

Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid
 

1.7.5 

Uitgaven wegens chronische ziekte
 

1.7.6  

Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen
 

1.7.7  

Uitgaven wegens ouderdom
1.8 

 

Aftrek levensonderhoud voor kinderen
1.9 

 

Weekenduitgaven gehandicapten 
1.10 

 

Scholingsuitgaven
1.11 

 

Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning 
1.12 

 

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
1.13

 

Kamerverhuurvrijstelling
1.14

 

Giftenaftrek
1.15

 

Aftrek van bepaalde gemengde kosten
1.16 

 

Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten
1.17 

 

Afschrijving bedrijfsmiddelen
1.18 

 

Beperking afschrijving gebouwen
1.19 

 

Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen
1.20 

 

Investeringsaftrek  
 

1.20.1  

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
 

1.20.2  

Energie-investeringsaftrek  
 

1.20.3  

Milieu-investeringsaftrek  
 

1.20.4 

Filminvesteringsaftrek en overige filmstimulering
 

1.20.5  

Desinvesteringsbijtelling
1.21

 

Ondernemersaftrek
 

1.21.1  

Zelfstandigenaftrek
 

1.21.2  

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk  
 

1.21.3  

Meewerkaftrek
 

1.21.4  

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid
 

1.21.5  

Stakingsaftrek
1.22 

 

MKB-Vrijstelling  
1.23 

 

Oudedagsreserve
1.24 

 

Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers  
1.25 

 

Aanpassing doorschuifregeling en herinvesteringsreserve bij staking onderneming  
1.26 

 

Beperking verliesrekening
1.27 

 

Box 3  
 

1.27.1  

Heffingvrij vermogen  
 

1.27.2  

Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen  
 

1.27.3  

Ouderentoeslag
 

1.27.4  

Vrijstelling maatschappelijke beleggingen  
 

1.27.5  

Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal
 

1.27.6  

Vrijstelling voor een uitvaartverzekering  
 

1.27.7  

Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht  
 

1.27.8  

Schulden  

1.1 Tarieven

 

 

1.1.1 Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

 

2008

Belastbaar inkomen meer dan

doch niet meer dan

belastingtarief

tarief premie volksverzekeringen

totaal tarief

heffing over totaal van de schijven

Jonger dan 65 jaar

 

 

 

 

 

-

€ 17.579

2,45%

31,15%

33,60%

€ 5.906

€ 17.579

31.589

10,70%

31,15%

41,85%

11.769

31.589

53.860

42 %

 

42 %

21.122

53.860

 

52 %

 

52 %

 

65 jaar en ouder

 

 

 

 

 

-

€ 17.579

2,45%

13,25%

15,70%

€ 2.759

€ 17.579

31.589

10,70%

13,25%

23,95%

6.114

31.589

53.860

42 %

 

42 %

15.467

53.860

 

52 %

 

52 %

 

 

2007

Belastbaar inkomen meer dan

doch niet meer dan

belastingtarief

tarief premie volksverzekeringen

totaal tarief

heffing over totaal van de schijven

Jonger dan 65 jaar

 

 

 

 

 

-

€ 17.319

2,50%

31,15%

33,65%

€ 5.827

€ 17.319

31.122

10,25%

31,15%

41,40%

11.541

31.122

53.064

42 %

 

42 %

20.756

53.064

 

52 %

 

52 %

 

65 jaar en ouder

 

 

 

 

 

-

€ 17.319

2,50%

13,25%

15,75%

€ 2.727

€ 17.319

31.122

10,25%

13,25%

23,50%

5.970

31.122

53.064

42 %

 

42 %

15.185

53.064

 

52 %

 

52 %

 

 

Premiepercentages volksverzekeringen:

AOW 17,90%

ANW 1,10%

AWBZ 12,15%

31,15%

Naar boven - Index

1.1.2 Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)

Voor belastingjaar 2008 bedraagt de belasting op het gehele belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang weer 25%. Voor het belastingjaar 2007 gold tijdelijk een extra tariefschijf van 22% voor zover het aanmerkelijk belang inkomen lager was of gelijk aan € 250.000.

Naar boven - Index

 

1.1.3 Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)

De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.

Naar boven - Index

 

1.2 Heffingskortingen

 

1.2.1 Bedragen heffingskortingen

 

Heffingskorting

Jonger dan 65 jaar

65 jaar en ouder

 

2008

2007

2008

2007

Algemene heffingskorting

€ 2.074

€ 2.043

€ 970

€ 957

Arbeidskorting (maximaal)

• tot 57 jaar

• 57, 58 of 59 jaar

• 60 of 61 jaar

• 62 jaar of ouder

 

1.443

1.697

1.949

2.201

 

1.392

1.642

1.890

2.138

 

 

 

 

1.029

 

1.001

Combinatiekorting

112

149

54

71

Aanvullende combinatiekorting

746

700

350

329

Alleenstaande-ouderkorting

1.459

1.437

683

673

Aanvullende alleenstaande-ouderkorting (maximaal)

1.459

1.437

683

673

Jonggehandicaptenkorting

666

656

 

 

Ouderenkorting

 

 

486

380

Alleenstaande ouderenkorting

 

 

555

571

Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname)

191

188

 

 

Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur)

3,86

3,76

 

 

Korting maatschappelijke beleggingen

1,3%*

1,3%*

1,3%*

1,3%*

Korting directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen

1,3%*

1,3%*

1,3%*

1,3%*

 

* van de vrijstelling in box 3

Naar boven - Index

 

1.2.2 Algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen deze korting niet overdragen aan hun partner. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Weinig inkomen houdt hier in: het totaalbedrag van salaris, uitkering of pensioen is lager dan € 6.172 en er is geen ander inkomen. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt.

Naar boven - Index 

 

1.2.3 Arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende soorten inkomsten heeft: loon of salaris, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het moet gaan om inkomsten uit tegenwoordige arbeid.

De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (de arbeidskortingsgrondslag). Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt een hogere arbeidskorting.

Naar boven - Index

1.2.4 Kindertoeslag vervangt kinderkorting

Met ingang van 1 januari 2008 vervalt kinderkorting. In plaats daarvan wordt de kindertoeslag ingevoerd. De reden voor de wijziging is dat sommige huishoudens die te weinig belasting betalen niet of niet helemaal gebruik konden maken van hun recht op kinderkorting.

Naar boven - Index

 

1.2.5 Combinatiekorting

Een belastingplichtige heeft recht op de combinatiekorting als:

• hij inkomen uit tegenwoordige arbeid heeft waarvoor meer dan € 4.542 (€ 4.475) wordt ontvangen, of de belastingplichtige komt in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek voor ondernemers en

• er behoort in 2008 gedurende tenminste 6 maanden een kind tot zijn huishouding dat op 31 december 2007 jonger is dan 12 jaar en

• tijdens die periode is dit kind op hetzelfde woonadres ingeschreven als de belastingplichtige.

Als beide ouders aan de voorwaarden voldoen, hebben ze allebei recht op deze korting.

Naar boven - Index

 

1.2.6 Aanvullende combinatiekorting

De minstverdienende partner die recht heeft op de combinatiekorting, heeft ook recht op de aanvullende combinatiekorting. Deze heffingskorting geldt eveneens voor de werkende alleenstaande ouder die recht heeft op de combinatiekorting.

Naar boven - Index

 

1.2.7 Alleenstaande-ouderkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2008 meer dan zes maanden:

• geen partner heeft en

• een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven moet staan en

• deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die op 31 december 2007 de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.

Naar boven - Index

1.2.8 Aanvullende alleenstaande-ouderkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting als hij:

• recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting en

• tegenwoordige arbeid verricht en

• tot zijn huishouden behoort gedurende een periode van meer dan zes maanden een kind dat op 31 december 2007 de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt en dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres is ingeschreven.

De hoogte van de aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van de inkomsten uit werkzaamheden buiten de huishouding, maar maximaal € 1.459 (€ 1.437).

Naar boven - Index

 

1.2.9 Jonggehandicaptenkorting

De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Men komt ook voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, als weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen, vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.

Naar boven - Index

 

1.2.10 Ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2008 65 jaar of ouder is en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 32.234 (€ 31.757).

Naar boven - Index

 

1.2.11 Alleenstaande ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden.

Naar boven - Index

 

1.2.12 Levensloopverlofkorting

Op deze korting heeft men recht bij een reguliere opname van levenslooptegoed.

De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 191 (€ 188) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.

Naar boven - Index

 

1.2.13 Ouderschapsverlofkorting

De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2008 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof en deelneemt aan de levensloopregeling. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2008 ten opzichte van 2007.

Naar boven - Index

 

1.2.14 Korting voor maatschappelijke beleggingen

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen). De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.

Naar boven - Index

 

1.2.15 Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.

Naar boven - Index

 

1.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting wordt in 2008 € 42 (€ 42). Als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 42 (€ 42) volgt een aanslag.

Naar boven - Index

 

1.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet)

De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van teveel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2008 is € 13 (€ 13).

Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 13 (€ 13) overtreft, dan volgt geen aanslag.

Naar boven - Index

 

1.5 Reisaftrek

Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden:

• de belastingplichtige moet beschikken over een openbaar-vervoerverklaring of een reisverklaring en

• de per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen en

• de belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2008) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer.

 

Reiskosten openbaar vervoer

Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km

aftrekbedrag in 2008

aftrekbedrag in 2007

meer dan

niet meer dan

 

 

0

10

 

-

10

15

€ 410

€ 403

15

20

547

538

20

30

917

903

30

40

1.136

1.119

40

50

1.482

1.460

50

60

1.649

1.624

60

70

1.830

1.802

70

80

1.892

1.864

80

-

1.918

1.889

 

Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer bedraagt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,21 (€ 0,21) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 1.918 (€ 1.889).

Naar boven - Index

 

1.6 Eigenwoningforfait

Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt:

 

2008

Als de WOZ-waarde meer is dan

maar niet meer dan

bedraagt het forfaitpercentage

-

€ 12.500

nihil

€ 12.500

25.000

0,20%

25.000

50.000

0,30%

50.000

75.000

0,40%

75.000

en hoger

0,55%

En is daarmee in alle gevallen gelijk aan 2007.

 

Het berekende eigenwoningforfait kan niet hoger zijn dan € 9.300 (€ 9.150).

 

Jaarlijkse waardering onroerende zaken

Vanaf 1 januari 2007 stellen de gemeenten de WOZ-waarde van onroerende zaken jaarlijks vast. Vanaf 1 januari 2008 zal de periode tussen het gebruik van de WOZ-waarde en de waardepeildatum van een onroerende zaak nog maar 1 jaar bedragen. Dit betekent dat voor het kalenderjaar 2008 de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2007 geldt.

 

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

Deze aftrek wordt verleend als het saldo van eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten zoals hypotheekrente positief is. De aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.

Door deze aftrek kan de bijtelling van het eigenwoningforfait nooit leiden tot een positief inkomensbestanddeel in box 1. De regeling beoogt een positieve prikkel te geven aan de financiering van de eigen woning uit eigen middelen.

Naar boven - Index

 

1.7 Buitengewone uitgaven

De aftrek buitengewone uitgaven verandert.

In 2008 vervalt de aftrek voor:

• de standaardpremie voor de Zorgverzekeringswet

• de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet

• de bijdragevervangende belasting voor gemoedsbezwaarden

• de bijdrage van mensen die in het buitenland wonen en in hun woonland recht op zorg hebben die Nederland betaalt

• vergelijkbare uitgaven op grond van een buitenlandse regeling

• uitgaven die vallen binnen het eigen risico van de Zorgverzekeringswet

In verband met het vervallen van deze aftrek, wordt de drempel voor de aftrek van buitengewone uitgaven verlaagd van 11,5% naar 1,65% van het 'drempelinkomen'. Het drempelinkomen is het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoongebonden aftrek.

Naar boven - Index

 

1.7.1 Drempels buitengewone uitgaven

De kosten voor ziekte, invaliditeit en dergelijke komen voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan een bepaalde drempel. Het gaat dan om kosten van belastingplichtige zelf, zijn fiscale partner en zijn kinderen jonger dan 27 jaar en tot het huishouden van belastingplichtige behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en van tot zijn huishouding behorende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters.

 

De drempels zijn als volgt voor 2008

Drempelinkomen van

Drempelinkomen tot

Drempel

-

€ 6.999

€ 115

€ 6.999 of meer

 

1,65% van het drempelinkomen

 

De drempels zijn als volgt voor 2007

Drempelinkomen van

Drempelinkomen tot

Drempel

-

€ 6.896

€ 793

€ 6.896 of meer

 

11,5% van het drempelinkomen

 

Als de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad, moeten de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner worden samengevoegd en worden de in de tabel

genoemde bedragen verdubbeld.

Naar boven - Index

 

1.7.2 Kleding en beddengoed

Het bedrag voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed die als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit worden aangemerkt bedraagt € 300 (€ 300). Indien wordt aangetoond dat deze extra uitgaven meer bedragen dan € 600 (€ 600) wordt het bedrag van € 300 (€ 300) verhoogd tot € 750 (€ 750).

Naar boven - Index

 

1.7.3 Reiskosten ziekenbezoek

Het bedrag voor uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, is gesteld op

€ 0,20 (€ 0,20). Voorwaarde is dat de enkele reisafstand meer is dan 10 kilometer.

Naar boven - Index

 

1.7.4 Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid

Deze uitgaven worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige die hiervoor in aanmerking komt bij het begin van het kalender jaar jonger is dan 65 jaar. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 821 (€ 808).

Naar boven - Index

 

1.7.5 Uitgaven wegens chronische ziekte

Voor de vaste aftrek van € 821 (€ 808) voor uitgaven wegens chronische ziekte komt men in aanmerking indien in het kalenderjaar per persoon voor een bedrag van meer dan € 325 (€ 320) aan bepaalde specifieke ziektekosten werkelijk wordt betaald. Tot deze specifieke ziektekosten behoren geneesmiddelen, dieetkosten, eigen bijdrage AWBZ voor verzorging en verpleging, kosten van hulpmiddelen, extra kosten van vervoer en van gezinshulp en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.

 

Indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek lager is dan

€ 31.589 (€ 31.122), wordt het werkelijke bedrag van deze specifieke ziektekosten verhoogd met een vermenigvuldigingsfactor van 113% (113%). Dit betekent dat 213% (213%) van deze specifieke kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Hierdoor kunnen personen met specifieke uitgaven eerder de drempel buitengewone uitgaven overschrijden en daardoor in aanmerking komen voor aftrek wegens buitengewone uitgaven. De toepassing van de vermenigvuldigingsfactor telt niet mee voor het behalen van het minimale bedrag € 325 (€ 320) aan specifieke uitgaven dat recht geeft op het chronisch zieken forfait.

Naar boven - Index

 

1.7.6 Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen

Ouders/verzorgers van chronisch zieke kinderen kunnen per chronisch ziek kind in aanmerking komen voor een vaste aftrek van € 821 (€ 808). Aan deze aftrek worden de zelfde eisen gesteld als aan die van de hiervoor genoemde uitgaven wegens chronische ziekte. Indien beide ouders/verzorgers uitgaven voor chronische ziekte van kinderen in aanmerking nemen, nemen ze deze ieder voor de helft.

Naar boven - Index

 

1.7.7 Uitgaven wegens ouderdom

Uitgaven ter zake van ouderdom worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar 65 jaar of ouder is. Het in aanmerking te nemen bedrag is gesteld op € 821 (€ 808).

Naar boven - Index

 

1.8 Aftrek levensonderhoud voor kinderen

Uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de AKW en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:

a. € 285 (€ 270) per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar

b. € 345 (€ 330) per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is

c. € 405 (€ 399) per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is

d. € 345 (€ 330) per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

 

De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 400 (€ 393) per kwartaal beloopt.

 

Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 690 (€ 660) indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 690 (€ 660) bedroegen.

Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 1.035 (€ 990) indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 1.035 (€ 990) bedroegen.

 

Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar worden deze uitgaven samengevoegd.

Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.

 

Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.

Naar boven - Index

1.9 Weekenduitgaven gehandicapten

Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 27 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking:

• € 9 (€ 9) per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige

• € 0,20 (€ 0,20) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.

Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.

Naar boven - Index

 

1.10 Scholingsuitgaven

Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Als belastingplichtige recht heeft op aftrek van de vaste bedragen in het kader van de wet studiefinanciering wordt het maximum daarmee verhoogd.

 

Ook uitgaven voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties, waarvoor een verklaring is afgegeven door een instantie die is aangeduid bij ministeriële regeling, vallen onder de scholingsuitgaven.

Naar boven - Index

 

1.11 Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning

Vanaf 1 januari 2008 wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om via een speciale geblokkeerde spaar- of beleggingsrekening fiscaal vrijgesteld te sparen voor de aflossing van de eigen woningschuld. Deze zogenoemde ‘spaarrekening eigen woning’ wordt aangeboden door de banken en andere financiële instellingen. De spaarrekening eigen woning wordt fiscaal zoveel mogelijk gelijk behandeld als de kapitaalverzekering eigen woning. De voorwaarden waaraan de spaarrekening eigen woning moet voldoen om tot een onbelaste uitkering te leiden, komen in grote lijnen overeen met de voorwaarden die gelden voor de kapitaalverzekering eigen woning. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om bij een verzekeringsmaatschappij via een ‘kapitaalverzekering eigen woning’ een fiscaal vrijgestelde uitkering voor de aflossing van de

eigenwoningschuld op te bouwen.

 

Het rentevoordeel begrepen in de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning en een spaarrekening eigen woning tezamen is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan:

• € 32.900 (€ 32 500) bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling, en

• € 145.000 (€ 143 000) bij 20 jaar of meer premiebetaling. De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 145.000 (€ 143.000) per belastingplichtige gedurende zijn leven.

  

Naar boven - Index

1.12 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Vanaf 1 januari 2008 wordt een nieuwe fiscale faciliteit geïntroduceerd voor sparen via een speciale lijfrentespaarrekening danwel een lijfrentebeleggingsrecht. Deze nieuwe producten worden aangeboden door de banken en andere financiële instellingen. De regeling komt er in het kort op neer dat de inleg in een dergelijke speciale lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht fiscaal gelijk wordt behandeld als premies die worden betaald voor een lijfrenteverzekering. De voorwaarden waaraan de lijfrentespaarrekening en het lijfrentebeleggingsrecht moeten voldoen om voor aftrek van de ingelegde bedragen in aanmerking te komen, komen in grote lijnen overeen met de voorwaarden die gelden voor aftrek van lijfrentepremies.

 

Premies voor lijfrenten en bedragen betaald voor een lijfrentespaarrekening of –beleggingsrecht zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremie-aftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premie-aftrek de volgende regels:

• betaalde bedragen zijn aftrekbaar voor zover de belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend

• de jaarruimte bedraagt maximaal € 17.817 (€ 25.663)

• de reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.590 (€ 6.492). Voor de belastingplichtige die op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.590

(€ 6.492) verhoogd tot € 13.016 (€ 12.823).

 

De aftrek voor bedragen betaald voor een lijfrentespaarrekening of -beleggingsrecht geldt met ingang van 2008. Terugwenteling van de aftrek voor dergelijke betalingen uit 2008 naar 2007 is derhalve niet mogelijk.

 

Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide(klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.

 

De maximale premiegrondslag bij de berekening van de jaarruimte is € 104.806 (€ 150.957).

De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 11.155 (€ 10.990).

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximaal bedrag van de jaaruitkering € 19.761

(€ 19.468).

Naar boven - Index

 

1.13 Kamerverhuurvrijstelling

De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2008 € 4.065 (€ 4.010).

Naar boven - Index

 

1.14 Giftenaftrek

Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of als dat meer is 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun "andere giften" en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen. Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,20 (€ 0,20) per kilometer.

Giften zijn aftrekbaar als zij zijn gedaan aan een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling. Nieuw in 2008 is dat alleen aftrek mogelijk is als de bedoelde instellingen door de Belastingdienst als algemeen nut

beogende instelling zijn aangemerkt. De eis dat instellingen in Nederland zijn gevestigd komt per 1 januari 2008 te vervallen. Vereist wordt dat de instelling is gevestigd in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen, Aruba of een aangewezen mogendheid. De lijst met aangewezen instellingen is binnenkort te vinden op www.belastingdienst.nl.

 

Onder voorwaarden zijn giften in de vorm van periodieke uitkeringen volledig aftrekbaar.

Naar boven - Index

 

1.15 Aftrek van bepaalde gemengde kosten

De kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht in verband met het gebruik van een privé auto voor de onderneming bedragen voor 2008 € 0,19 (€ 0.19) per kilometer.

Naar boven - Index 

 

1.16 Waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten

Bij de bepaling van de winst uit onderneming is met ingang van 1 januari 2007 bij de waardering onderhanden werk en onderhanden opdrachten voortaan het zogenoemde constante deel van de algemene kosten geactiveerd en moet voortschrijdend winst worden genomen. De nieuwe waarderingsregel is effectief aan het einde van het eerste boekjaar dat op of na 1 januari 2007 eindigt. Als het boekjaar het kalenderjaar is, is dat 31 december 2007.

Naar boven - Index

 

1.17 Afschrijving bedrijfsmiddelen

Bij de bepaling van de winst uit onderneming is met ingang van 1 januari 2007 het afschrijvingspercentage van goodwill gesteld op maximaal 10% en voor andere bedrijfsmiddelen wordt het afschrijvingspercentage gesteld op 20% op jaarbasis.

Met ingang van 1 januari 2008 kunnen omstandigheden die ten tijde van het investeren in een bedrijfsmiddel reeds bekend waren geen aanleiding geven voor een afwaardering naar een lagere bedrijfswaarde.

Naar boven - Index

 

1.18 Beperking afschrijving gebouwen

Bij de bepaling van de winst uit onderneming is de normale jaarlijkse afschrijving op gebouwen beperkt. Deze beperking houdt in dat de boekwaarde van een gebouw niet mag dalen beneden de zogenoemde bodemwaarde. Voor gebouwen die worden verhuurd aan derden (gebouw ter belegging) wordt de WOZ-waarde als bodemwaarde gehanteerd. Voor gebouwen in eigen gebruik wordt 50% van de WOZ-waarde als bodemgrens gehanteerd.

Met betrekking tot een gebouw dat reeds vóór 1 januari 2007 tot het ondernemingsvermogen of resultaatsvermogen behoorde en waarop nog niet gedurende tenminste drie jaren is afgeschreven, gaat het nieuwe regime pas in in het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin die drie jaren zijn geëindigd.

Naar boven - Index

 

1.19 Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen

Bij de bepaling van de winst uit onderneming vindt met ingang van 1 januari 2007 de beperking afschrijving gebouwen geen toepassing voor gebouwen die kwalificeren als milieubedrijfsmiddel. De boekwaarde voor een gebouw dat kwalificeert als milieubedrijfsmiddel mag dalen beneden de bodemwaarde.

Naar boven - Index

 

1.20 Investeringsaftrek

De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek.

Deze aftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek, van milieu-investeringsaftrek en van filminvesteringsaftrek (tot 1 juli 2007).

Naar boven - Index

 

1.20.1 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een aangewezen percentage van het investeringsbedrag van de winst over dat jaar aftrekken.

De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een aangewezen percentage van het investeringsbedrag van de winst over dat jaar aftrekken.

Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

 

2008

meer dan

maar niet meer dan

bedraagt het percentage

 

€ 2.100

0

€ 2.100

36.000

25

36.000

70.000

21

70.000

102.000

12

102.000

135.000

8

135.000

169.000

5

169.000

201.000

2

201.000

236.000

1

236.000

 

0

 

2007

meer dan

maar niet meer dan

bedraagt het percentage

 

€ 2.100

0

€ 2.100

35.000

25

35.000

68.000

21

68.000

100.000

12

100.000

133.000

8

133.000

166.000

5

166.000

198.000

2

198.000

232.000

1

232.000

 

0

 

Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

Naar boven - Index

 

1.20.2 Energie-investeringsaftrek

Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe is verklaard dat sprake is van energie-investeringen (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie) geldt de energie-investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen.

 

De energie-investeringsaftrek bedraagt 44% (44%) bij een bedrag aan energie-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.100). Als bedrag aan energie-investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 111.000.000 (€ 110.000.000). Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energie-investeringsaftrek in aanmerking komen.

Naar boven - Index

 

1.20.3 Milieu-investeringsaftrek

Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu) geldt de milieu-investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieu-advies.

Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.100) bedraagt de milieu-investeringsaftrek:

• voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I: 60%

• voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II: 50%

• voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 40%

• voor milieu-investeringen die behoren tot categorie IV: 30%

• voor milieu-investeringen die behoren tot categorie V: 15%

 

De milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.

Naar boven - Index

 

1.20.4 Filminvesteringsaftrek en overige filmstimulering

De filminvesteringsaftrek is per 1 juli 2007 vervallen.

Naar boven - Index

 

1.20.5 Desinvesteringsbijtelling

Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2008 vastgesteld op € 2.100 (€ 2.100).

Naar boven - Index

 

1.21 Ondernemersaftrek

De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

• de zelfstandigenaftrek

• de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk

• de meewerkaftrek

• de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en

• de stakingsaftrek.

Naar boven - Index

1.21.1 Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.

Voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt bedraagt:  

 

Bij een winst in 2008 van

Meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de zelfstandigenaftrek

-

€ 13.465

€ 9.096

€ 13.465

15.620

8.456

15.620

17.775

7.820

17.775

50.895

6.968

50.895

53.050

6.361

53.050

55.210

5.688

55.210

57.360

5.020

57.360

-

4.412

 

Bij een winst in 2007 van

Meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de zelfstandigenaftrek

-

€ 13.360

€ 9.028

€ 13.360

15.500

8.393

15.500

17.640

7.761

17.640

50.515

6.916

50.515

52.655

6.313

52.655

54.795

5.645

54.795

56.930

4.982

56.930

-

4.379

 

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.035 (€ 2.019) (startersaftrek).

De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt bedraagt met ingang van 1 januari 2008 50% van de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.

Naar boven - Index

 

1.21.2 Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur (500 uur) besteedt aan werk dat bij een S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De aftrek bedraagt € 11.608

(€ 11.436).

 

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met

€ 5.805 (€ 5.719).

Naar boven - Index

 

1.21.3 Meewerkaftrek

De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

 

Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt

gelijk aan of meer dan

maar minder dan

bedraagt de meewerkaftrek

525

875

1,25% van de winst

875

1.225

2 % van de winst

1.225

1.750

3 % van de winst

1.750

 

4 % van de winst

Naar boven - Index

1.21.4 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is met ingang van 1 januari 2007 voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur.

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.

Naar boven - Index

 

1.21.5 Stakingsaftrek

De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.

Naar boven - Index

 

1.22 MKB-Vrijstelling

De MKB-vrijstelling is met ingang van 1 januari 2007 voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. De vrijstelling bedraagt 10% van de winst nadat deze is verminderd met de ondernemingsaftrek.

Naar boven - Index 

 

1.23 Oudedagsreserve

De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan

€ 11.396 (€ 11.227).

Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.

De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

Naar boven - Index

 

1.24 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:

 

Bij

2008

2007

 

• overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder

• overdrachten door invalide ondernemers

• het staken van de onderneming door overlijden

€ 417.874

€ 411.698

 

• overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar

• overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan

208.942

205.854

In de overige gevallen

104.476

102.932

 

Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar

dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek er voor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingwinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.

Naar boven - Index

 

1.25 Aanpassing doorschuifregeling en herinvesteringsreserve bij staking onderneming

Ondernemers krijgen met ingang van 1 januari 2008 meer ruimte om zonder belastingheffing hun onderneming te staken en vervolgens een nieuwe onderneming te starten. In de huidige situatie is dit alleen mogelijk als de staking van de oude onderneming een direct gevolg is van overheidsingrijpen. Dit wordt ook mogelijk als de oude onderneming op vrijwillige basis wordt gestaakt. Daarnaast wordt de in de herinvesteringsreserve opgenomen uitzondering op de eis dat de nieuwe bedrijfsmiddelen dezelfde economische functie moeten vervullen als de oude bedrijfsmiddelen, versoepeld. Dit wordt bereikt door verruiming van het in de uitzondering gehanteerde begrip overheidsingrijpen.

Naar boven - Index

 

1.26 Beperking verliesrekening

Voor het verlies uit werk en woning blijft de achterwaartse verliesverrekening van 3 jaar gehandhaafd. Voor het verlies uit aanmerkelijk belang wordt de achterwaartse verliesverrekening beperkt tot 1 jaar (was 3 jaar). De voorwaartse verliesverrekening voor het verlies uit werk en woning en het verlies uit aanmerkelijk belang wordt 9 jaar, voor ondernemingsverliezen en het verlies uit aanmerkelijk belang was deze onbeperkt.

Overgangsrecht: Tot en met 2011 kunnen alle nog niet verrekende verliezen worden verrekend.

Naar boven - Index

 

1.27 Box 3

 

1.27.1 Heffingvrij vermogen

Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 20.315 (€ 20.014). Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.

Naar boven - Index

 

1.27.2 Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen

Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2008 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.715 (€ 2.674) per minderjarig kind. Indien de belastingplichtige een partner heeft, wordt deze toeslag bij de oudste partner in aanmerking genomen, tenzij zij gezamenlijk anders verzoeken.

Naar boven - Index

 

1.27.3 Ouderentoeslag

Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2008 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend:

 

Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van

 

2008

Meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de ouderentoeslag

-

€ 13.744

€ 26.892

€ 13.744

19.119

13.446

19.119

-

nihil

 

2007

meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de ouderentoeslag

-

€ 13.540

€ 26.494

€ 13.540

18.836

13.247

18.836

-

nihil

 

Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 268.821 (€ 264.848).

Als men het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan

€ 537.642 (€ 529.696) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag. De ouderentoeslag kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.

Naar boven - Index

 

1.27.4 Vrijstelling maatschappelijke beleggingen

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 54.223 (€ 53.421).

Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal-ethische fondsen.

De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.

Naar boven - Index

 

1.27.5 Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van € 54.223 (€ 53.421).

Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend.

De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.

Naar boven - Index

 

1.27.6 Vrijstelling voor een uitvaartverzekering

De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.590 (€ 6.492).

Naar boven - Index

 

1.27.7 Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht

Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Deze vrijstelling kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.

Naar boven - Index

 

1.27.8 Schulden

Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.800 (€ 2.800).

Als de belastingplichtige heel 2008 een partner had, kan op beider verzoek een schuldendrempel van € 5.600 (€ 5.600) in aanmerking worden genomen voor de belastingplichtige en diens partner samen. De belastingplichtige en zijn partner mogen dit bedrag onderling toedelen, maar zij mogen geen hogere drempel in aanmerking nemen dan het deel van de schulden dat zij aan zichzelf toerekenen. Als geen verzoek wordt gedaan, dan is de drempel € 5.600 (€ 5.600) per partner.

 

Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, of indien u geadviseerd wilt worden op uw specifieke situatie nodigen wij u van harte uit om contact met ons op te nemen via e-mail of per telefoon op het nummer 010-2010466.

Wij maken graag tijd voor u !   

Naar boven - Index

Terug naar index - Belastingwijzigingen Bedrijven

Terug naar index - Belastingwijzigingen Particulieren