taxci
 

Wijzigingen inkomstenbelasting 2014

Laatst gewijzigd: 14-01-2014

 

1.1 Tarieven

1.2 Heffingskortingen

1.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

1.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen

1.5 Reisaftrek

1.6 Eigen Woning

1.7 Regeling specifieke zorgkosten

1.8 Aftrek levensonderhoud voor kinderen

1.9 Weekenduitgaven gehandicapten

1.10 Scholingsuitgaven

1.11 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

1.12 Giftenaftrek

1.13 Aftrek uitgaven monumentenpanden

1.14 Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

1.15 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen

1.16 Investeringsaftrek

1.17 Research en Development Aftrek (RDA)

1.18 Oudedagreserve

1.19 Ondernemersaftrek

1.20 MKB-winstvrijstelling

1.21 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

1.22 Box 2

1.23 Box 3

1.1 Tarieven

1.1.1 Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

2014

Belastbaar inkomen meer dan

Maar niet meer dan

Belastingtarief

Tarief premie volksverzekeringen

Totaal tarief

Heffing over totaal van de schijven

Jonger dan AOW-leeftijd

-

€ 19.645

€ 33.363

€ 56.531

 

 

€ 19.645

€ 33.363

€ 56.531

 

 

5,1%

10,85%

42%

52%**

 

 

31,15%

31,15%

 

 

36,25%

42%

42%

52%**

 

 

€ 7.121

€ 12.882

€ 22.612

AOW-leeftijd en ouder

         

Geboren vanaf 1 januari 1946*

 

-

€ 19.645

€ 33.363

€ 56.531

 

 

 

€ 19.645

€ 33.363

€ 56.531

 

 

 

5,1%

10,85%

42%

52%

 

 

 

13,25%

13,25%

 

 

 

18,35%

24,1%

42%

52%**

 

 

 

€ 3.604

€ 6.910

€ 16.640

Geboren vóór 1 januari 1946

-

€ 19.645

€ 33.555

€ 56.531

 

 

€ 19.645

€ 33.555

€ 56.531

 

 

5,1%

10,85%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

18,35%

24,1%

42%

52%

 

 

€ 3.604

€ 6.956

€ 16.605

2013

Belastbaar inkomen meer dan

Maar niet meer dan

Belastingtarief

Tarief premie volksverzekeringen

Totaal tarief

Heffing over totaal van de schijven

Jonger dan AOW leeftijd

-

€ 19.645

€ 33.363

€ 55.991

 

 

€ 19.645

€ 33.363

€ 55.991

 

 

5,85%

10,85%

42%

52%

 

 

31,15%

31,15%

 

 

37%

42%

42%

52%

 

 

€ 7.268

€ 13.029

€ 22.532

AOW-leeftijd en ouder

         

Geboren vanaf 1946*

-

€ 19.645

€ 33.363

€ 55.991

 

 

€ 19.645

€ 33.363

€ 55.991

 

 

5,85%

10,85%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

19,1%

24,1%

42%

52%

 

 

€ 3.752

€ 7.058

€ 16.561

Geboren vóór 1 januari 1946

-

€ 19.645

€ 33.555

€ 55.991

 

 

€ 19.645

€ 33.555

€ 55.991

 

 

5,85%

10,85%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

19,10%

24,10%

42%

52%

 

 

€ 3.752

€ 7.104

€ 16.527

*    inclusief houdbaarheidsbijdrage

**  tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning

Premiepercentages volksverzekeringen:

AOW

17,90%

ANW

0,60%

AWBZ

12,65%

 

31,15%

* houdbaarheidsbijdrage

De houdbaarheidsbijdrage is ingevoerd per 1 januari 2011. Door deze maatregel wordt de tweede tariefschijf jaarlijks nog maar met 75% van de inflatie aangepast, waardoor mensen sneller in de derde tariefschijf vallen. De regeling geldt voor mensen die geboren zijn vanaf 1 januari 1946.

** tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning

De aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning zijn in het jaar 2014 aftrekbaar tegen een tarief van ten hoogte 51,5% (zie ook hierna onderdeel over hypotheekrente)

1.1.2 Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)

Het tarief voor de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%. Alleen in 2014 geldt er een verlaagd tarief van 22% voor zover het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang niet hoger is dan € 250.000. Over het meerdere is het reguliere tarief van 25% van toepassing.

1.1.3 Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)

Het tarief van de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30% en is niet gewijzigd. Het forfaitaire rendement is ongewijzigd en bedraagt 4% van de grondslag sparen en beleggen. Het tarief komt dan per saldo neer op 1,2% belasting over de grondslag sparen en beleggen.

1.2 Heffingskortingen

1.2.1 Bedragen heffingskortingen

Heffingskorting

Jonger dan AOW-leeftijd

AOW-leeftijd en ouder

 

2014

2013

2014

2013

Maximale algemene heffingskorting lagere inkomens

€ 2.103

€ 2.001

€ 1.065

€ 1.034

Maximale algemene heffingskorting hogere inkomens

€ 1.366

 

€ 693

 

Maximale arbeidskorting lagere inkomens

€ 2.097

€ 1.723

€ 1.062

€ 890

Maximale arbeidskorting hogere inkomens

€ 367

€ 550

€ 186

€ 284

Maximale werkbonus

€ 1.119

€ 1.100

 

 

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

€ 2.133

€ 2.133

€ 1.080

€ 1.101

Ouderschapsverlofkorting

4,29

4,24

 

 

Alleenstaande-ouderkorting

€ 947

€ 947

€ 480

€ 489

Maximale aanvulling op de alleenstaande-ouderkorting

€ 1.319

€ 1.319

€ 668

€ 681

Jonggehandicaptenkorting

€ 708

€ 708

 

 

Ouderenkorting

 

 

€ 1.032

€ 1.032

Ouderenkorting bij een inkomen boven € 35.450

 

 

€ 150

€ 150

Alleenstaande ouderenkorting

 

 

€ 429

€ 429

Korting groene beleggingen

0,7%

0,7%

0,7%

0,7%*

Tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen

€ 121

€ 182

 

 

Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname tot 2012)

€ 205

€ 205

 

 

* van de vrijstelling in box 3

1.2.2 Algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Vanaf 1 januari 2014 is de algemene heffingskorting inkomensafhankelijk gemaakt. Dat betekent dat vanaf een inkomen van € 19.645 de algemene heffingskorting lager wordt naarmate het belastbare inkomen uit werk en woning stijgt. De algemene heffingskorting kan – ongeacht de hoogte van het belastbare inkomen uit werk en woning – evenwel niet lager worden dan € 1.366 (vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd € 693).

Partners hebben allebei recht op deze heffingskorting. Als een van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en daarbij voldoende belasting betaalt. Deze uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Dit betekent dat er in 2014 ten hoogste 60% of € 1.262 van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner. Deze afbouw geldt niet voor de belastingplichtige die geboren is voor 1 januari 1963.

1.2.3 Arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Die inkomsten moeten met tegenwoordige arbeid worden genoten. Zie voor de nieuwe maximumbedragen van de arbeidskorting voor 2014 de overzichtstabel. De hoogte van arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (het arbeidsinkomen) en het maximum van de arbeidskorting. Met ingang van 2014 wordt de arbeidskorting voor hogere inkomens in drie stappen verder afgebouwd, uiteindelijk tot nihil.

1.2.4 Werkbonus

Een belastingplichtige met arbeidsinkomen heeft recht op de werkbonus als hij bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar. De opbouw van de werkbonus begint bij 90% van het wettelijk minimumloon en bedraag maximaal € 1.119 (€1.100). Dit maximum wordt bereikt bij een inkomen vanaf 100% van het wettelijk minimumloon en loopt door tot 120% van het wettelijk minimumloon. Boven 120% van het wettelijk minimumloon wordt de werkbonus lineair afgebouwd tot nihil bij 175% van het wettelijk minimumloon.

1.2.5 Inkomensafhankelijke combinatiekorting

De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor minstverdienende partners en alleenstaande ouders die de zorg hebben voor kinderen onder de 12 jaar. Het basisbedrag van deze heffingskorting is € 1.024 (€ 1.024) indien met werken een arbeidsinkomen van minimaal € 4.814 (€ 4.814) wordt verdiend of indien er recht bestaat op de zelfstandigenaftrek. Voor elke euro die meer wordt verdiend dan € 4.814 (€ 4.814) loopt de inkomensafhankelijke combinatiekorting met 4% (4%) op tot maximaal € 2.133 (€ 2.133). Dit maximale bedrag wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van € 32.539 (€ 32.539).

1.2.6 Alleenstaande-ouderkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2014 meer dan zes maanden:

  • geen partner heeft;
  • een huishouding voert met een kind dat hij/zij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven staat;
  • deze huishouding voert met minimaal één kind dat op 1 januari 2014 de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

De hoogte van de alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 947 (€ 947). Dit bedrag wordt vermeerderd met 4,3% van het arbeidsinkomen, maar maximaal met €1.319 (€ 1.319) indien het kind bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt. Het arbeidsinkomen is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.

1.2.7 Jonggehandicaptenkorting

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 708 (€ 708) en geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, indien weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.

1.2.8 Ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2014 de AOW-leeftijd heeft bereikt en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 35.450 (€ 35.450). De ouderenkorting bedraagt € 1.032 (€ 1.032). De ouderenkorting bedraagt € 150 bij een inkomen boven € 35.450.

1.2.10 Alleenstaande ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 429 (€ 429).

1.2.11 Korting voor groene beleggingen

De korting bedraagt 0,7% (0,7%) van het bedrag dat daarvoor is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. Een groene belegging is een belegging in een groen fonds. Een groen fonds is een fonds dat zich hoofdzakelijk bezighoudt met het direct of indirect verstrekken van kredieten ten behoeve van projecten in het belang van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos, of het direct of indirect beleggen van vermogen in dergelijke projecten.

1.2.12 Tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen

De tijdelijke heffingskorting voor VUT en prepensioen geldt voor de belastingplichtige die de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt en die een uitkering geniet ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding waarop de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW wordt ingehouden. De heffingskorting bedraagt in 2014 0,67% (1%) van deze uitkeringen met in 2014 een maximum van € 121 (€ 182).

1.2.13 Levensloopverlofkorting

De levensloopregeling is afgeschaft per 1 januari 2012. De levensloopverlofkorting vervalt daardoor ook. De in het verleden opgebouwde levensloopverlofkorting blijft intact voor deelnemers die op 31 december 2011 een saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een saldo van minimaal € 3.000 hebben staan, kunnen met de levensloopregeling doorgaan. Bij een nieuwe inleg wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd.

De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 205 (€ 205) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.

1.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting is in 2014 € 45 (€ 45). Alleen als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 45 (€ 45) volgt een aanslag.

1.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen

De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van te veel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2014 is € 14 (€ 14). Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 14 (€ 14) overtreft, dan volgt geen aanslag.

1.5 Reisaftrek

Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden:

  • De belastingplichtige moet beschikken over een openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring;
  • De per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen;
  • De belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2012) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer.

Reiskosten openbaar vervoer

Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km

Aftrekbedrag in 2014

Aftrekbedrag in 2013

Meer dan

Niet meer dan

 

 

0

10

-

-

10

15

€ 436

€ 436

15

20

€ 582

€ 582

20

30

€ 974

€ 974

30

40

€ 1.207

€ 1.207

40

50

€ 1.574

€ 1.574

50

60

€ 1.751

€ 1.751

60

70

€ 1.943

€ 1.943

70

80

€ 2.008

€ 2.008

80

-

€ 2.036

€ 2.036

Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer, bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer beloopt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,23 (€ 0,23) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 2.036 (€ 2.036).

1.6 Eigen woning

1.6.1. Hypotheekrenteaftrek

Met ingang van 1 januari 2013 geldt de hypotheekrenteaftrek alleen voor leningen met een ten minste annuïtair aflossingsschema waarbij de lening in ten hoogste 360 maanden volledig wordt afgelost. Voor sommige schulden geldt een informatieverplichting. Wel is voorzien in eerbiediging van bestaande leningen. Voor mensen die op 31 december 2012 een eigen woning en een eigenwoningschuld hadden en enkele specifiek in de wet omschreven gevallen blijft de hypotheekrente aftrekbaar ook al wordt op de betreffende lening niet afgelost. Dit geldt ook indien zij in of na 2013 deze lening oversluit.

1.6.2 Tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning

Met ingang van 2014 wordt het tarief waartegen de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in de vierde belastingschijf kunnen worden afgetrokken elk jaar met 0,5%-punt verlaagd totdat het aftrektarief 38% bedraagt. Het tarief zal echter niet verlaagd worden tot onder het tarief van de derde belastingschijf. In 2014 bedraagt het tarief voor de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning daarom 51,5% voor zover de aftrek plaats zou vinden tegen het tarief van de vierde schijf.

1.6.3 Eigenwoningforfait

Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt:

2014

Als de WOZ-waarde meer is dan

Maar niet meer dan

Bedraagt het forfaitpercentage

-

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.040.000

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.040.000

Nihil

0,25%

0,40%

0,55%

0,70%

€ 7.350 vermeerderd met 1,80% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000

 

2013

Als de WOZ-waarde meer is dan

Maar niet meer dan

Bedraagt het forfaitpercentage

-

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.020.000

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.020.000

-

 

Nihil

0,20%

0,35%

0,45%

0,60%

€ 6.360 vermeerderd met 1,55% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000

 

Bij tijdelijke verhuur wordt het eigenwoningforfait berekend over het hele kalenderjaar en is 70% van de huurinkomsten belast.

1.6.4 Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning.

Per 1 januari 2013 is het regime voor de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), het beleggingsrecht eigen woning (BEW) en de spaarrekening eigen woning (SEW) vervallen, voor mensen die geen bestaande eigenwoningschuld hebben of wel over een bestaande eigen woningschuld beschikken maar – kort gezegd – op 31 maart 2013 niet over een KEW, BEW of SEW beschikten. Voor bestaande gevallen blijft het fiscale regime voor de KEW, BEW en SEW bestaan. In die gevallen kan het gegarandeerde kapitaal of bij het ontbreken daarvan de inleg van de kapitaalverzekering eigen woning, de beleggingsrekening eigen woning en de spaarrekening eigen woning evenwel niet meer verhoogd worden (tenzij de verhoging van de inleg voortvloeit uit het op 31 maart 2013 bestaande contract).

Het rentevoordeel begrepen in de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning, een beleggingsrekening eigen woning en een spaarrekening eigen woning tezamen is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan:

  • € 36.300 (€ 35.700) bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling;
  • € 160.000 (€ 157.000) bij 20 jaar of langer premiebetaling.

De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 160.000 (€ 157.000) per belastingplichtige gedurende zijn leven.

1.6.5 Kamerverhuurvrijstelling

De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt € 4.748 (€ 4.536).

1.6.6 Verhuisregeling hypotheekrenteaftrek

De maximale termijn voor behoud van hypotheekrenteaftrek ter zake van de te koop staande eigen woning is drie jaar na afloop van het jaar waarin de woning te koop is komen te staan. Die termijn geldt tot en met 2014. Dit betekent dat als de woning in 2011 te koop is gezet, voor die woning nog recht op hypotheekrenteaftrek bestaat in 2014. Na 2014 wordt de maximale termijn weer op twee jaar gebracht. Voor woningen die in 2012 of later te koop zijn gezet, geldt weer een termijn van twee jaar na afloop van het jaar waarin de woning te koop en leeg is komen te staan. Voor woningen die in 2014 te koop worden gezet, geldt dus renteaftrek tot en met (uiterlijk) 2016.

De maximale termijn voor het verkrijgen van hypotheekrenteaftrek voor de nog leegstaande toekomstige eigen woning (bijvoorbeeld een woning in aanbouw) is ook drie jaar. Ook dat geldt tot en met het belastingjaar 2014. Dit betekent dat voor een woning die reeds in 2011 is aangekocht om als eigen woning te gaan dienen of vanaf 2011 in aanbouw was en die de belastingplichtige pas in 2014 als eigen woning gaat gebruiken, ook in 2014 recht op hypotheekrenteaftrek bestaat. Voor woningen die in 2012 of later zijn gekocht of waarvan de aanbouw in 2012 of later is gestart, geldt dus weer een termijn van twee jaar na afloop van het jaar waarin de woning aangekocht of begonnen is met de bouw.

1.6.7 Herleven hypotheekrenteaftrek voormalige eigen woning na tijdelijke verhuur

Sinds 1 januari 2010 kan de hypotheekrenteaftrek voor de te koop staande voormalige eigen woning herleven na een periode van tijdelijke verhuur. De hypotheekrente kan na de verhuurperiode nog worden afgetrokken tot maximaal de resterende termijn van de verhuisregeling (zie 1.6.6). Dat de hypotheekrenteaftrek kan herleven na tijdelijke verhuur van de voormalige eigen woning geldt tot en met het jaar 2014. Dat betekent dat de tijdelijke verhuur uiterlijk in 2014 moet zijn beëindigd om nog recht te kunnen hebben op de uit de verhuisregeling voortvloeiende resterende termijn van hypotheekrenteaftrek op die woning. Tijdens de verhuur is geen recht op renteaftrek.

1.6.8 Aftrek rente financiering restschuld

Met ingang van 29 oktober 2012 kunt u ook aftrek krijgen van rente die u betaalt op een schuld die u heeft als gevolg van een restschuld die is ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017. Een restschuld ontstaat indien op het moment van verkoop de verkoopprijs van de woning lager ligt dan de op de woning rustende eigenwoningschuld. Deze aftrek kunt u ook krijgen indien u na de verkoop geen eigen woning meer heeft (bijvoorbeeld omdat u gaat huren). De aftrek geldt voor een periode van maximaal 10 jaar na het moment van het ontstaan van de restschuld.

1.7 Regeling specifieke zorgkosten

Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten komen de volgende kosten voor aftrek in aanmerking, mits deze kosten voortkomen uit ziekte of invaliditeit:

  • genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen;
  • vervoer;
  • medicijnen verstrekt op voorschrift van een arts;
  • overige hulpmiddelen, met uitzondering van visuele hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
  • extra gezinshulp;
  • dieetkosten (voor zover opgenomen in dieetkostentabel; sinds 2010 mag de dieetverklaring ook door een diëtist zijn afgegeven);
  • extra kleding en beddengoed;
  • reiskosten ziekenbezoek (bij reizen per auto, anders dan per taxi, € 0,19 per kilometer).

Onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan:

  • een behandeling door een arts,
  • een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of
  • een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus.

De volgende posten zijn met ingang van 2014 niet meer aftrekbaar als specifieke zorgkosten:

  • scootmobielen;
  • rolstoelen;
  • aanpassing aan, in of om een woning

De regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten kent een vermenigvuldigingsfactor voor de hiervoor genoemde aftrekposten met uitzondering van de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De vermenigvuldigingsfactor is van toepassing wanneer het drempelinkomen niet meer bedraagt dan € 33.555(€ 33.555). De vermenigvuldigingsfactor bedraagt 2,13 voor personen die de AOW-leeftijd hebben bereikt. Voor personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt, is de vermenigvuldigingsfactor 1,40. Dit verschil hangt samen met het feit dat personen die de AOW-leeftijd nog niet hebben bereikt een hogere belastingteruggaaf krijgen vanwege een hoger marginaal tarief dan personen die de AOW-leeftijd wel hebben bereikt.

Uitgaven voor specifieke zorgkosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze boven bepaalde inkomensdrempels komen.

De drempels zijn als volgt voor 2014 en 2013:

Drempelinkomen van

Drempelinkomen tot

Drempel

-

€ 7.457

€ 125

€ 7.457

€ 39.618

1,65% van het drempelinkomen

€ 39.618 of meer

 

1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 39.618

1.8 Aftrek levensonderhoud voor kinderen

Deze aftrek geldt voor uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. Deze uitgaven zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:

a.€ 205 (€ 290) per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar;

b.€ 250 (€ 355) per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is;

c.€ 290 (€ 415) per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is;

d.€ 250 (€ 355) per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 416 (€ 408) per kwartaal beloopt.

Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 500 (€ 710) indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 500 (€ 710) bedroegen. Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 750 (€ 1.065) indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 750 (€ 1.065) bedroegen.

Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 21 jaar, worden deze uitgaven samengevoegd. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.

Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.

1.9 Weekenduitgaven gehandicapten

Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 21 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking:

  • € 10 (€ 10) per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige;
  • € 0,19 (€ 0,19) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.

Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.

1.10 Scholingsuitgaven

Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 250 en een maximum van € 15.000. Alleen de werkelijk gemaakte kosten kunnen in aftrek worden gebracht.

Ook uitgaven van de belastingplichtige voor het volgen van een procedure Erkenning Verworden Competenties, waarvoor een verklaring is afgegeven door een instantie die is aangeduid bij ministeriële regeling, vallen onder de scholingsuitgaven.

1.11 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Premies voor lijfrenten en bedragen betaald voor een lijfrenteverzekering, lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrechten die dienen ter compensatie van een pensioentekort zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden, gelden voor de hoogte van de premieaftrek de volgende regels:

  • Betaalde bedragen zijn aftrekbaar voor zover belastingplichtige een pensioentekort heeft en de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte en/of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend;
  • De jaarruimte bedraagt maximaal € 25.181 (€ 27.618). De reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 15,5% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.989 (€ 6.989). Voor belastingplichtigen die bij het beging van het kalenderjaar een leeftijd van 55 jaar en 2 maanden hebben bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.989 verhoogd tot € 13.802 (€ 13.802).

Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide (klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.

De maximale premiegrondslag is € 162.457 (€ 162.457). De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 11.829 (€ 11.829). Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering € 20.953 (€ 20.953).

Er is geldt een fiscaalverzachtende afkoopregeling voor lijfrenteverzekeringen met een waarde in het economische verkeer van maximaal € 4.242 (€ 4.242). De afkoop van een dergelijke "kleine lijfrente" wordt alleen in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. De berekening van de revisierente – die normaliter verschuldigd is – blijft hierbij achterwege.

1.12 Giftenaftrek

Giften zijn aftrekbaar als zij zijn gedaan aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Aftrek is alleen mogelijk als de bedoelde instellingen door de Belastingdienst als ANBI zijn aangemerkt. Vereist wordt dat de instelling is gevestigd in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen, Aruba of een aangewezen mogendheid. De lijst met aangewezen instellingen is te vinden op www.belastingdienst.nl.

Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar, zonder drempel en plafond. Deze giften moeten wel in een bij de notaris opgemaakte akte of, nieuw per 2014, in een onderhandse akte van schenking die voldoet aan bepaalde voorwaarden zijn vastgelegd voor een periode van ten minste 5 jaar.

Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of, als dat meer is, 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze andere giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun andere giften en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen.

Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,19) per kilometer. Het afzien van een kostenvergoeding, bijvoorbeeld door een vrijwilliger, kan onder voorwaarden worden aangemerkt als aftrekbare gift.

Een gift aan een ANBI die is aangemerkt als culturele instelling kan ook in 2014 in aanmerking worden genomen voor 1,25 keer het bedrag van de gedane gift. Deze extra aftrek wordt toegepast over maximaal € 5.000 van de aan culturele instellingen gedane giften. Meer informatie: daargeefjeom.nl

1.13 Aftrek uitgaven monumentenpanden

Onderhoudskosten voor monumenten zijn (na aftrek van eventuele subsidies) voor 80% aftrekbaar. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen monumenten die als eigen woning worden belast in box 1 en monumenten die als overig vermogen worden belast in box 3.

1.14 Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Tot 1 januari 2011 gold persoonsgeboden aftrek voor verliezers op directe beleggingen in durfkapitaal. Een bedrag dat door de schuldeiser binnen 8 jaar na het verstrekken van de geldlening aan een beginnende ondernemer niet meer voor verwezenlijking vatbaar is en dat wordt afgeschreven, kon tot een bedrag van € 46.984 per beginnende ondernemer waaraan is geleend, in aanmerking worden genomen als persoonsgebonden aftrekpost.

Deze persoonsgebonden aftrekpost is vanaf 1 januari 2011 vervallen, maar voor leningen die voor 1 januari 2011 zijn verstrekt, blijft de aftrek mogelijk. Indien een nagekomen terugbetaling komt op een afgeschreven lening en daarvoor aftrek is toegestaan, wordt – ook nog na 1 januari 2011 – de persoonsgebonden aftrek in zoverre teruggenomen.

1.15 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (Vamil)

De Vamil biedt de mogelijkheid de investeringskosten willekeurig af te schrijven en geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). De Vamil kan worden toegepast op 75% van de aanschaffings- en voortbrengingskosten, verminderd met de restwaarde. De overige 25% volgt het reguliere afschrijvingsregime. In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen willekeurig worden afgeschreven.

1.16 Investeringsaftrek

De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) in sommige gevallen een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek. Deze aftrek kan de vorm hebben van een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, een energie-investeringsaftrek en een milieu-investeringsaftrek.

1.16.1 Kleinschaligheidsinvesteringaftrek (KIA)

De KIA is bedoeld om investeringen van een beperkte omvang te bevorderen. Zuinige personenauto’s komen vanaf 2014 niet meer in aanmerking voor de KIA.

De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een bedrag dat volgt uit de tabel van de winst over dat jaar aftrekken.

Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

2014 en 2013

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

-

€ 2.300

0

€ 2.300

€ 55.248

28% van het investeringsbedrag

€ 55.248

€ 102.311

€ 15.470

€ 102.311

€ 306.931

€ 15.740 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 102.311 te boven gaat

€ 306.931

-

0

Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

1.16.2 Energie-investeringsaftrek (EIA)

De EIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Energielijst (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie). Hieronder kunnen ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft.

Het percentage voor de EIA bedraagt 41,5% (41,5%). De EIA is van toepassing op investeringen waarvan het investeringsbedrag hoger is dan € 2.500 (€ 2.300). Als bedrag aan energie-investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 118.000.000. Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) als de EIA in aanmerking komen. Heeft de ondernemer gekozen voor de EIA, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek (MIA).

1.16.3Milieu-investeringsaftrek (MIA)

De MIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieuadvies.

De MIA bedraagt in 2014 (en 2013):

  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 36%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 27%, en;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 13,5%

De MIA is van toepassing op investeringen waarvan het investeringsbedrag hoger is dan € 2.500 (€ 2.300). In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen in aanmerking worden genomen.

Investeringen kunnen voor zowel de KIA als de MIA in aanmerking komen. Heeft de ondernemer gekozen voor de EIA, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de MIA.

1.16.4 Desinvesteringsbijtelling

Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2014 vastgesteld op € 2.300 (€ 2.300).

1.17 Research en Development Aftrek (RDA)

De RDA moet het voor ondernemers nog aantrekkelijker maken speur- en ontwikkelingswerk (S&O) uit te voeren. Voor de S&O-werkzaamheden die ondernemers verrichten in hun eigen onderneming krijgen zij reeds de aftrek speur- en ontwikkelingswerk. De loonkosten van eventuele werknemers die S&O verrichten worden gefacilieerd via de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk. De RDA is gericht op de S&O-uitgaven van ondernemers die niet zien op arbeid, bijvoorbeeld investeringen in apparatuur en materialen. De RDA wordt als extra aftrekpost in aanmerking genomen bij de fiscale winstbepaling. De aftrek bedraagt 60% (54%)van de door Agentschap NL vastgestelde kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan S&O dat is erkend in een S&O-verklaring.

1.18 Oudedagreserve

De ondernemer die aan het urencriteri7um voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 10,9% (12%) van de winst, maar niet meer dan € 9.542 (€ 9.542).

Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies. De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

1.19 Ondernemersaftrek

De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

  • de zelfstandigenaftrek;
  • de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;
  • de meewerkaftrek;
  • de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en
  • de stakingsaftrek.

1.19.1 Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Met ingang van 1 januari 2012 is de zelfstandigenaftrek een vast bedrag. Het is nu niet meer afhankelijk van de hoogte van de winst. De zelfstandigenaftrek bedraagt € 7.280 (€ 7.280).

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.123 (€ 2.123) (startersaftrek). De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de AOW-leeftijd heeft bereikt bedraagt 50% van de zelfstandigenaftrek.

De zelfstandigenaftrek voor niet-starters kan niet verrekend worden met ander box 1-inkomen, zoals loon of een VUT-uitkering. Als dit tot gevolg heeft dat (een deel van) de zelfstandigenaftrek niet kan worden gerealiseerd, wordt de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek maximaal negen jaar voort gewenteld om in een toekomstig jaar alsnog te verrekenen met de winst.

1.19.2 Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur besteedt aan werk dat door Agentschap NL bij een S&O-verklaring is aangemerkt als S&O. De S&O aftrek bedraagt € 12.310 (€ 12.310).

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 6.157 (€ 6.157) (aanvullende S&O-aftrek starters).

1.19.3 Meewerkaftrek

De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt:

Gelijk aan of meer dan

Maar minder dan

Bedraagt de meewerkaftrek

525

875

1.225

1.750

875

1.225

1.750

1,25% van de winst

2% van de winst

3% van de winst

4% van de winst

1.19.4 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur.

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.

1.19.5 Stakingsaftrek

De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.

1.20 MKB-winstvrijstelling

De MKB-winstvrijstelling bedraagt 14% van de winst na toepassing van de ondernemersaftrek. De MKB-winstvrijstelling stelt een vast percentage van de winst vrij van belasting.

1.21 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:

Bij

2014

2013

Overdrachten door ondernemers die ten hoogste 5 jaar jonger zijn dan de AOW-leeftijd;

Overdrachten door ondernemer die 45% of meer arbeidsongeschikt is

Het staken van de onderneming door overlijden

€ 443.059

€ 443.059

Overdrachten door ondernemers met een leeftijd tussen de 15 en 5 jaar lager dan de AOW-leeftijd (2014: een leeftijd tussen de 50 jaar en 2 maanden en 60 jaar en 2 maanden)

€ 221.537

€ 221.537

In de overige gevallen

€ 110.774

€ 110.774

1.22 Box 2

1.22.1 Antimisbruikmaatregel afgezonderd particulier vermogen in box 2

Het ontlopen van box 2-heffing door middel van een afgezonderd particulier vermogen (bijvoorbeeld een trust) die onder de zogenoemde ‘toerekeningsstop’ van het APV-regime gaat vallen, wordt tegengegaan. Ten eerste door expliciet te bepalen dat er sprake is van een belaste vervreemding van een aanmerkelijk belang wanneer de aandelen niet langer aan de inbrenger of diens erfgenamen worden toegerekend. Ten tweede door een maatregel te nemen die geconstrueerde verliesneming tegengaat.

1.23 Box 3

1.23.1 Eén peildatum

Vanaf 2011 wordt de rendementsgrondslag gepeild op 1 januari van het kalenderjaar.

1.23.2 Heffingsvrij vermogen

Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingsvrij vermogen van € 21.139 (€ 21.139). De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van partners (zijnde de gezamenlijke rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het gezamenlijke heffingsvrije vermogen) kan tussen partners in elke gewenste verhouding worden toebedeeld.

1.23.3 Ouderentoeslag

Het heffingsvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2012 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend:

Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek) van:

2014 en 2013

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de ouderentoeslag

-

€ 14.302

€ 19.895

€ 14.302

€ 19.895

-

€ 27.984

€ 13.992

Nihil

Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de grondslag sparen en beleggen (zijnde de rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen) voor toepassing van de ouderentoeslag niet meer bedragen dan € 279.708 (€ 279.708).

Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingsvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 559.416 (€ 559.416) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.

€ 112.840 (€ 110.952).

1.23.5 Vrijstelling spaarloonregeling

De spaarloonregeling is vervallen per 1 januari 2012. Er geldt een overgangsregeling, zie paragraaf 2.1.1.

1.23.6 Vrijstelling voor een uitvaartverzekering

De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.859 (€ 6.859). Deze vrijstelling geldt ook voor de bankspaarvariant, waarbij mensen op een geblokkeerde bankrekening genoemd bedrag kunnen sparen voor de uitvaart.

1.23.7 Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht

Voor op 14 september 1999 al bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft, dan geldt een gezamenlijke vrijstelling van € 246.856.

1.23.8 Schulden

Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.900 (€ 2.900). Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde partner heeft, geldt een schuldendrempel van € 5.800 (€ 5.800) voor de belastingplichtige en diens partner samen.

1.23.9 Vrijstelling contant geld

Er geldt een vrijstelling voor contant geld en vergelijkbare vermogensrechten (zoals een chipkaart en cadeaubonnen) van € 512 (€ 512) per belastingplichtige en € 1.024 (€ 1.024) voor partners.

Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, of indien u geadviseerd wilt worden op uw specifieke situatie nodigen wij u van harte uit om contact met ons op te nemen via e-mail of per telefoon op het nummer 020-5709440 (kantoor Amsterdam) of 010-2010 466 (kantoor Rotterdam).

Wij maken graag tijd voor u!