Wijzigingen in de inkomstenbelasting met ingang van 1 januari 2006
Op dinsdag 13 december 2005 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Belastingplan 2006.
In dit persbericht geeft het ministerie van Financiën een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de rijksbelastingen per 1 januari 2006.
De inflatiecorrectie voor 2006 leidt tot een bijstelling van de daarvoor in aanmerking komende bedragen met 0,9%. In de tekst zijn tussen haakjes de bedragen vermeld zoals die gelden voor 2005.
1 |
Inkomstenbelasting |
1.1 |
|
1.1.1 |
|
1.1.2 |
|
1.1.3 |
|
1.2 |
|
1.2.1 |
|
1.2.2 |
|
1.2.3 |
|
1.2.4 |
|
1.2.5 |
|
1.2.6 |
|
1.2.7 |
|
1.2.8 |
|
1.2.9 |
|
1.2.10 |
|
1.2.11 |
|
1.2.12 |
|
1.2.13 |
|
1.2.14 |
|
1.2.15 |
|
1.3 |
|
1.4 |
Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet) |
1.5 |
|
1.5.1 |
|
1.5.2 |
|
1.6 |
|
1.7 |
|
1.8 |
|
1.8.1 |
|
1.8.2 |
|
1.8.3 |
|
1.8.4 |
|
1.8.5 |
|
1.8.6 |
|
1.8.7 |
|
1.9 |
|
1.10 |
|
1.11 |
|
1.12 |
|
1.13 |
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: lijfrente en andere premies |
1.14 |
|
1.15 |
|
1.16 |
|
1.17 |
Winstvrijstelling voor aan eindloonheffing onderworpen bedragen |
1.18 |
|
1.18.1 |
|
1.18.2 |
|
1.18.3 |
|
1.18.4 |
|
1.18.5 |
|
1.19 |
|
1.19.1 |
|
1.19.2 |
|
1.19.3 |
|
1.19.4 |
|
1.20 |
|
1.21 |
|
1.22 |
|
1.23 |
|
1.23.1 |
|
1.23.2 |
|
1.23.3 |
|
1.23.4 |
|
1.23.5 |
|
1.23.6 |
|
1.23.7 |
|
1.23.8 |
2006
Belastbaar inkomen meer dan |
doch niet meer dan |
belastingtarief |
tarief premie volksverzekeringen |
totaal tarief |
heffing over totaal van de schijven |
Jonger dan 65 jaar |
|
|
|
|
|
- |
€ 17.046 |
2,45% |
31,70% |
34,15% |
€ 5.821 |
€ 17.046 |
30.631 |
9,75% |
31,70% |
41,45% |
11.451 |
30.631 |
52.228 |
42 % |
|
42 % |
20.521 |
52.228 |
|
52 % |
|
52 % |
|
65 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
- |
€ 17.046 |
2,45% |
13,80% |
16,25% |
€ 2.769 |
€ 17.046 |
30.631 |
9,75% |
13,80% |
23,55% |
5.968 |
30.631 |
52.228 |
42 % |
|
42 % |
15.038 |
52.228 |
|
52 % |
|
52 % |
|
2005
Belastbaar inkomen meer dan |
doch niet meer dan |
belastingtarief |
tarief premie volksverzekeringen |
totaal tarief |
heffing over totaal van de schijven |
Jonger dan 65 jaar |
|
|
|
|
|
- |
€ 16.893 |
1,80% |
32,60% |
34,40% |
€ 5.811 |
€ 16.893 |
30.357 |
9,35% |
32,60% |
41,95% |
11.459 |
30.357 |
51.762 |
42 % |
|
42 % |
20.449 |
51.762 |
|
52 % |
|
52 % |
|
65 jaar en ouder |
|
|
|
|
|
- |
€ 16.893 |
1,80% |
14,70% |
16,50% |
€ 2.787 |
€ 16.893 |
30.357 |
9,35% |
14,70% |
24,05% |
6.025 |
30.357 |
51.762 |
42 % |
|
42 % |
15.015 |
51.762 |
|
52 % |
|
52 % |
|
Premiepercentages volksverzekeringen: |
AOW 17,90% |
ANW 1,25% |
AWBZ 12,55% |
31,70% |
Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)
De belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%.
Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)
De belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30%.
Heffingskorting |
Jonger dan 65 jaar |
65 jaar en ouder |
||
|
2006 |
2005 |
2006 |
2005 |
Algemene heffingskorting |
€ 1.990 |
€ 1.894 |
€ 948 |
€ 910 |
Arbeidskorting (maximaal) · tot 57 jaar · 57, 58 of 59 jaar · 60 of 61 jaar · 62 jaar of ouder |
1.357 1.604 1.849 2.095 |
1.287 1.532 1.775 2.019 |
998 |
969 |
Kinderkorting · inkomen lager dan € 28.521 · inkomen € 28.521 - € 44.034 |
892 892- 0* |
|
425 425-0** |
|
Combinatiekorting |
146 |
228 |
70 |
110 |
Aanvullende combinatiekorting |
608 |
389 |
290 |
188 |
Alleenstaande-ouderkorting |
1.414 |
1.401 |
674 |
673 |
Aanvullende alleenstaande ouderkorting (maximaal) |
1.414 |
1.401 |
674 |
673 |
Jonggehandicaptenkorting |
645 |
639 |
|
|
Ouderenkorting |
|
|
374 |
454 |
Aanvullende ouderenkorting |
|
|
- |
287 |
Alleenstaande ouderenkorting |
|
|
562 |
- |
Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname) |
185 |
- |
|
|
Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur) |
3,68 |
- |
|
|
Korting maatschappelijke beleggingen |
1,3%*** |
1,3%*** |
1,3%*** |
1,3%*** |
Korting beleggingen in direct durfkapitaal |
1,3%*** |
1,3%*** |
1,3%*** |
1,3%*** |
* € 892 - 5,75% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.521)
** € 425 - 2,74% van (het gezamenlijke verzamelinkomen minus € 28.521)
*** van de vrijstelling in box 3
Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen deze korting niet overdragen aan hun partner. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder bepaalde voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Weinig inkomen houdt hier in: het totaalbedrag van salaris, uitkering of pensioen is lager dan ongeveer € 5.800 en er is geen ander inkomen. Voorwaarde voor uitkering is dat de partner van belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt.
Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende soorten inkomsten heeft: loon of salaris, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Het moet gaan om inkomsten uit tegenwoordige arbeid.
De hoogte van de arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (de arbeidskortingsgrondslag). Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt een hogere arbeidskorting.
De regeling voor de kinderkorting is vereenvoudigd. Voortaan is er nog maar één kinderkorting. De aanvullende kinderkorting vervalt. De hoogte van de kinderkorting hangt af van het gezamenlijke inkomen van de belastingplichtige en zijn partner.
Een belastingplichtige heeft recht op kinderkorting als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan;
· er behoort in 2006 meer dan zes maanden een kind tot het huishouden van de belastingplichtige en dit kind is bij aanvang van het kalenderjaar jonger dan 18 jaar en
· dit kind is tijdens die periode op het woonadres van belastingplichtige of dat van zijn partner ingeschreven en wordt door één van beide in belangrijke mate onderhouden en
· het gezamenlijke verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner is niet hoger dan
€ 44.034 (€ 59.612).
Wanneer het verzamelinkomen van de belastingplichtige en zijn partner samen maximaal € 28.521 is, bedraagt de kinder korting € 892. Is dit gezamenlijk verzamelinkomen hoger dan € 28.521, dan neemt het bedrag van € 892 af met 5,75% van het bedrag boven € 28.521, waardoor de kinderkorting geleidelijk afneemt tot nihil. Vanaf een gezamenlijk verzamelinkomen van € 44.034 komt men niet meer in aanmerking voor kinderkorting.
Extra verhoging kinderkorting
Het kabinet heeft 9 december 2005 besloten extra geld uit te trekken voor gezinnen met kinderen. De kinderkorting zal daarom worden verhoogd met maximaal € 32. Deze maatregel wordt opgenomen in een wetsvoorstel dat nog ingediend moet worden bij de Tweede Kamer. In de tabel met het overzicht van alle heffingskortingen is deze verhoging daarom nog niet meegenomen.
Een belastingplichtige heeft recht op de combinatiekorting als:
· hij inkomen uit tegenwoordige arbeid heeft waarvoor meer dan € 4.405 (€ 4.366) wordt ontvangen, of de belastingplichtige komt in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek voor ondernemers en
· er behoort in 2006 gedurende tenminste 6 maanden een kind tot zijn huishouding dat bij aanvang van het kalenderjaar jonger is dan 12 jaar en
· tijdens die periode is dit kind op hetzelfde woonadres ingeschreven als de belastingplichtige.
Als beide ouders aan de voorwaarden voldoen, hebben ze allebei recht op deze korting.
De minstverdienende partner die recht heeft op de combinatiekorting, heeft ook recht op de aanvullende combinatiekorting. Deze heffingskorting geldt eveneens voor de werkende alleenstaande ouder die recht heeft op de combinatiekorting. De aanvullende combinatiekorting is in 2006 verhoogd en bedraagt € 608 (€ 389).
Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2006 meer dan zes maanden:
· geen partner heeft en
· een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven moet staan en
· deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
Aanvullende alleenstaande-ouderkorting
Een belastingplichtige heeft recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting als hij:
· recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting en
· tegenwoordige arbeid verricht en
· tot zijn huishouden behoort gedurende een periode van meer dan zes maanden een kind dat bij aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt en dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres is ingeschreven.
De hoogte van de aanvullende alleenstaande-ouderkorting bedraagt 4,3% van de inkomsten uit werkzaamheden buiten de huishouding, maar maximaal € 1.414 (€ 1.401).
De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Men komt ook voor de jonggehandicapten-korting in aanmerking, als weliswaar recht bestaat op een Wajong-uitkering maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen, vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.
Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2006 65 jaar of ouder is en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 31.256 (€ 30.728).
De alleenstaande ouderenkorting komt in 2006 in de plaats van de aanvullende ouderenkorting. Voor de alleenstaande ouderenkorting geldt - anders dan voor de aanvullende ouderenkorting het geval was - geen maximum inkomensgrens.
Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden.
In het kader van de invoering van de levensloopregeling, wordt met ingang van 2006 de levensloopverlofkorting geïntroduceerd. Op deze korting heeft men recht bij een reguliere opname van levenslooptegoed.
De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 185 per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.
In verband met de introductie van de levensloopregeling en de afschaffing van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof, wordt met ingang van 2006 de ouderschapsverlofkorting geïntroduceerd.
De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2006 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof en deelneemt aan de levensloopregeling. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2006 ten opzichte van 2005.
Korting voor maatschappelijke beleggingen
Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen). De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.
Korting voor beleggingen in durfkapitaal
Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.
Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting
De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting wordt in 2006 € 41 (€ 40). Als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 41 (€ 40) volgt een aanslag.
Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T-biljet)
De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van teveel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2006 is € 13 (€ 13).
Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven die uitsluitend met het oog op de heffingskorting zijn vastgesteld (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 13 (€ 13) overtreft, dan volgt geen aanslag.
Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden:
· de belastingplichtige moet beschikken over een openbaar-vervoerverklaring of een reisverklaring) en
· de per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen en
· de belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2006) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer.
Reiskosten openbaar vervoer
Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km |
aftrekbedrag in 2006 |
aftrekbedrag in 2005 |
|
meer dan |
niet meer dan |
|
|
0 |
10 |
- |
- |
10 |
15 |
€ 396 |
€ 392 |
15 |
20 |
529 |
524 |
20 |
30 |
888 |
880 |
30 |
40 |
1.101 |
1.091 |
40 |
50 |
1.437 |
1.424 |
50 |
60 |
1.598 |
1.583 |
60 |
70 |
1.773 |
1.757 |
70 |
80 |
1.834 |
1.817 |
80 |
- |
1.859 |
1.842 |
Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer bedraagt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,21 (€ 0,20) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 1.859 (€ 1.842).
Voor de kapitein, scheepsofficier of scheepsgezel van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet die in verband met zijn werkzaamheden doorgaans tenminste 180 dagen per jaar aan boord van een dergelijk zeeschip of in een buitenlandse haven of havenplaats verblijft, bedraagt de zeedagenaftrek € 4 per zeedag. Daarbij tellen niet mee:
· reizen met een reisduur van 14 dagen of minder, tenzij gedurende de reis een buitenlandse haven is aangedaan die voor de vervoerde zaken of personen het karakter van haven van bestemming of vertrek heeft
· reizen waarbij vertrek en aankomst in een Nederlandse haven op dezelfde dag liggen
· dagen waarbij het schip in een Nederlandse haven ligt.
Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning is niet veranderd ten opzichte van 2005 en bedraagt:
2006
Als de WOZ-waarde meer is dan |
maar niet meer dan |
bedraagt het forfaitpercentage |
- |
€ 12.500 |
nihil |
€ 12.500 |
25.000 |
0,20% |
25.000 |
50.000 |
0,35% |
50.000 |
75.000 |
0,45% |
75.000 |
en hoger |
0,60% |
Het berekende eigenwoningforfait kan niet hoger zijn dan € 8.900 (€ 8.750).
Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld
Met ingang van 2005 is er een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Deze aftrek wordt verleend als het saldo van eigenwoningforfait minus de aftrekbare kosten zoals hypotheekrente positief is. De aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrekbare kosten.
Door deze aftrek kan de bijtelling van het eigenwoningforfait nooit leiden tot een positief inkomensbestanddeel in box 1. De regeling beoogt een positieve prikkel te geven aan de financiering van de eigen woning uit eigen middelen.
De bijtelling voor het privé-gebruik van de (bestel)auto door de werknemer wordt met ingang van 1 januari 2006 niet langer in de inkomstenbelasting belast, maar in de loonbelasting. De ondernemer en de resultaatgenieter moeten wel in de inkomstenbelasting hun privé-gebruik van de auto blijven bijtellen.
Per 1 januari 2006 wordt het nieuwe zorgstelsel ingevoerd. De betaalde of ingehouden inkomensafhankelijke bijdragen en de aan de ziektekostenverzekeraar betaalde aanvullende premies zorgverzekeringswet zijn aftrekbaar als buitengewone uitgaven. De aan de verzekeraar betaalde nominale premies zijn uitgesloten als buitengewone uitgaven. In verband daarmee wordt het bedrag van de drempel voor de buitengewone uitgaven verlaagd.
Drempels buitengewone uitgaven
De drempelberekening voor buitengewone uitgaven wordt met ingang van 2006 op enkele punten aangepast. Het percentage wordt verhoogd van 11,2% naar 11,5% van het verzamelinkomen. Er geldt geen maximumdrempel meer. Ook vinden aanpassingen plaats in verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel.
De kosten voor ziekte, invaliditeit en dergelijke komen voor aftrek in aanmerking voor zover zij meer bedragen dan een bepaalde drempel. Het gaat dan om kosten van belastingplichtige zelf, zijn fiscale partner en zijn kinderen jonger dan 27 jaar en tot het huishouden van belastingplichtige behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en van tot zijn huishouding behorende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters.
De drempels zijn als volgt voor 2006
Verzamelinkomen van |
Verzamelinkomen tot |
Drempel |
- |
€ 6.783 |
€ 780 |
€ 6.783 of meer |
|
11,5% van het verzamelinkomen |
Als de belastingplichtige het hele jaar een partner heeft gehad, moeten de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner worden samengevoegd en worden de in de tabel genoemde bedragen verdubbeld.
In verband met de invoering van het nieuwe zorgstelsel wordt met ingang van 2006 het bedrag van de drempel verlaagd met de op de belastingplichtige drukkende standaardpremies voor de Zorgverzekeringswet (€ 1.015 per persoon) en verhoogd met een herrekende zorgtoeslag.
Het bedrag voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed die als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit worden aangemerkt bedraagt € 310 (€ 310). Indien wordt aangetoond dat deze extra uitgaven meer bedragen dan € 620 (€ 620) wordt het bedrag van € 310 (€ 310) verhoogd tot € 775 (€ 775).
Het bedrag voor uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, is gesteld op € 0,19 (€ 0,18). Voorwaarde is dat de enkele reisafstand meer is dan 10 kilometer.
Uitgaven wegens arbeidsongeschiktheid
Deze uitgaven worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige die hiervoor in aanmerking komt bij het begin van het kalender jaar jonger is dan 65 jaar. Het in aanmerking te nemen bedrag wordt gesteld op € 795 (€ 787).
Uitgaven wegens chronische ziekte
De regeling voor chronisch zieken wordt met ingang van 2006 verder aangepast. Belastingplichtigen met een inkomen tot € 30.631 komen hierdoor eerder in aanmerking voor de aftrek.
Voor de vaste aftrek van € 795 (€ 787) voor uitgaven wegens chronische ziekte komt men in aanmerking indien in het kalenderjaar per persoon voor een bedrag van meer dan € 314 (€ 311) aan bepaalde specifieke ziektekosten werkelijk wordt betaald. Tot deze specifieke ziektekosten behoren geneesmiddelen, dieetkosten, eigen bijdrage AWBZ voor verzorging en verpleging, kosten van hulpmiddelen, extra kosten van vervoer en van gezinshulp en extra uitgaven voor kleding en beddengoed.
Indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek lager is dan € 30.631
(€ 30.357), wordt het werkelijke bedrag van deze specifieke verhoogd met een vermenigvuldigingsfactor van 113% (65%). Dit betekent dat 213% (165%) van deze specifieke kosten in aftrek kunnen worden gebracht. Hierdoor kunnen personen met specifieke uitgaven eerder de drempel buitengewone uitgaven overschrijden en daardoor in aanmerking komen voor aftrek wegens buitengewone uitgaven. De toepassing van de vermenigvuldigingsfactor telt niet mee voor het behalen van het minimale bedrag
€ 314 (€ 311) aan specifieke uitgaven dat recht geeft op het chronisch zieken forfait.
Uitgaven wegens chronische ziekte van kinderen
Ouders/verzorgers van chronisch zieke kinderen kunnen per chronisch ziek kind in aanmerking komen voor een vaste aftrek van € 795 (€ 787). Aan deze aftrek worden de zelfde eisen gesteld als aan die van de hiervoor genoemde uitgaven wegens chronische ziekte. Indien beide ouders/verzorgers uitgaven voor chronische ziekte van kinderen in aanmerking nemen, nemen ze deze ieder voor de helft.
Uitgaven ter zake van ouderdom worden in aanmerking genomen indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar 65 jaar of ouder is. Het in aanmerking te nemen bedrag is gesteld op € 795
(€ 787).
Aftrek levensonderhoud voor kinderen
Uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de AKW en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:
a. € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar
b. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is
c. € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is
d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.
De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt.
Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 660 indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 660 bedroegen.
Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 990 indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 990 bedroegen.
Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar worden deze uitgaven samengevoegd.
Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.
Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.
Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 27 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking:
· € 9 per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige
· € 0,19 (€ 0,18) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.
Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.
Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Als belastingplichtige recht heeft op aftrek van de vaste bedragen in het kader van de wet studiefinanciering wordt het maximum daarmee verhoogd.
Kapitaalverzekering eigen woning
Voor de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (box 1) kunnen de volgende vrijstellingen van toepassing zijn:
· bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling: maximaal € 31.900 (€ 31.700)
· bij 20 jaar of meer premiebetaling: maximaal € 140.500 (€ 139.500).
De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 140.500 (€ 139.500) per belastingplichtige gedurende zijn leven.
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen: lijfrente en andere premies
Premies voor lijfrenten zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremie-aftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premie-aftrek de volgende regels:
· premies zijn aftrekbaar voor zover de belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend
· de jaarruimte bedraagt maximaal € 25.258 (€ 25.033)
· de reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.389 (€ 6.332). Voor de belastingplichtige die op 1 januari 2006 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.389 (€ 6.332) verhoogd tot € 12.621 (€12.508)
Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, premies WAZ en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide(klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.
De maximale premiegrondslag bij de berekening van de jaarruimte is € 148.579 (€ 147.253).
De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 10.816 (€ 10.719).
Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximaal bedrag van de jaaruitkering € 19.161 (€ 18.990).
In verband met de invoering van de Wet Vut/prepensioen/levensloop zijn premies voor overbruggingslijfrenten met ingang van 2006 niet meer aftrekbaar. Er geldt een overgangsregeling voor premies die tot en met 2005 zijn afgetrokken. Op grond daarvan kunnen in de toekomst nog wel overbruggingslijfrenten ingaan.
Voor aftrek van premies voor tijdelijk oudedagslijfrenten wordt voortaan de eis gesteld dat de termijnen niet eerder ingaan dan het jaar waarin de belastingplichtige 65 jaar wordt.
Voor buitenlandse belastingplichtigen komt met ingang van 1 januari 2006 de aftrek voor inkomensvoorzieningen te vervallen, tenzij zij hebben gekozen voor de behandeling als binnenlandse belastingplichtigen.
De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2006 € 3.902 (€ 3.821).
Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of als dat meer is 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun "andere giften" en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen. Onder voorwaarden zijn giften in de vorm van periodieke uitkeringen volledig aftrekbaar. Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,18) per kilometer.
Aftrek van bepaalde gemengde kosten
De kosten die ten laste van de winst kunnen worden gebracht in verband met het gebruik van een privé auto voor de onderneming worden verhoogd € 0,18 naar € 0,19 per kilometer.
Winstvrijstelling voor aan eindloonheffing onderworpen bedragen
Bij de bepaling van de winst uit onderneming worden bedragen waarover in de loonbelasting al eindheffing heeft plaats gevonden niet meer in aanmerking genomen.
De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek.
Deze aftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie-investeringsaftrek, van milieu-investeringsaftrek en van filminvesteringsaftrek.
Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een aangewezen percentage van het investeringsbedrag van de winst over dat jaar aftrekken.
Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van
meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt het percentage |
|
€ 2.100 |
0 |
€ 2.100 |
35.000 |
25 |
35.000 |
67.000 |
22 |
67.000 |
98.000 |
15 |
98.000 |
131.000 |
10 |
131.000 |
163.000 |
6 |
163.000 |
195.000 |
3 |
195.000 |
229.000 |
3 |
229.000 |
261.000 |
0 |
261.000 |
293.000 |
0 |
293.000 |
|
0 |
Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.
Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe is verklaard dat sprake is van energie-investeringen (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie) geldt de energie-investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen.
De energie-investeringsaftrek bedraagt 44% (44%) bij een bedrag aan energie-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.000). Als bedrag aan energie-investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 108.000.000 (€ 107.000.000). Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.
Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energie-investeringsaftrek in aanmerking komen.
Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu) geldt de milieu-investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieu-advies.
Bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.100 (€ 2.000) bedraagt de milieu-investeringsaftrek:
· voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I: 40%
· voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II: 30%
· voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III: 15%
De milieu-investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek. Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek, dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de milieu-investeringsaftrek.
Filminvesteringsaftrek en overige filmstimulering
In het Belastingplan 2006 is aangekondigd dat de filminvesteringsaftrek wordt verhoogd van 47% naar 55%. Ook wordt een filmexploitatievrijstelling geïntroduceerd. Als gevolg hiervan hoeft een deel van de omzet niet tot de winst gerekend te worden. Deze vrijstelling bedraagt maximaal 55% van het bedrag waarover filminvesteringsaftrek is berekend. Nieuw is de mogelijkheid voor commanditaire vennoten die in aanmerking komen voor filminvesteringsaftrek dat het bedrag dat zij als verlies mogen opgeven met 30% mag worden verhoogd. Zij kunnen ook willekeurig afschrijven. In verband met melding in Brussel zullen deze maatregelen op een nader te bepalen tijdstip bij Koninklijk Besluit in werking treden.
Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2006 vastgesteld op € 2.100 (€ 2.000).
De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:
· de zelfstandigenaftrek
· de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk
· de meewerkaftrek en
· de stakingsaftrek.
De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
Bij een winst in 2006 van
Meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de zelfstandigenaftrek |
- |
€ 13.150 |
€ 8.885 |
€ 13.150 |
15.255 |
8.260 |
15.255 |
17.360 |
7.638 |
17.360 |
49.720 |
6.807 |
49.720 |
51.825 |
6.213 |
51.825 |
53.935 |
5.556 |
53.935 |
56.030 |
4.903 |
56.030 |
- |
4.310 |
Bij een winst in 2005 van
Meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de zelfstandigenaftrek |
- |
€ 13.030 |
€ 8.386 |
€ 13.030 |
15.115 |
7.796 |
15.115 |
17.205 |
7.209 |
17.205 |
49.275 |
6.425 |
49.275 |
51.360 |
5.864 |
51.360 |
53.450 |
5.244 |
53.450 |
55.530 |
4.628 |
55.530 |
- |
4.068 |
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigen-aftrek verhoogd met € 1.987 (€ 1.969) (startersaftrek).
Aftrek speur - en ontwikkelingswerk
De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur (625 uur) besteedt aan werk dat bij een S&O-verklaring is aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. De aftrek bedraagt € 11.255 (€ 11.154).
Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 5.628 (€ 5.577).
De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt
gelijk aan of meer dan |
maar minder dan |
bedraagt de meewerkaftrek |
525 |
875 |
1,25% van de winst |
875 |
1.225 |
2 % van de winst |
1.225 |
1.750 |
3 % van de winst |
1.750 |
|
4 % van de winst |
De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.
De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan € 11.050 (€ 10.951).
Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.
De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.
Verrekening verliezen na terugkeer uit de BV
Verrekening van verliezen die resteren na geruisloze terugkeer uit de NV of BV door aandeelhouders die de onderneming voortzetten wordt beperkt tot 30/50 deel van die verliezen.
Extra lijfrentepremie-aftrek bij stakende ondernemers
De extra ruimte aan lijfrentepremie-aftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:
Bij |
2006 |
2005 |
· overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder · overdrachten door invalide ondernemers · het staken van de onderneming door overlijden |
€ 405.214 |
€ 401.599 |
· overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar · overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan |
202.612 |
200.804 |
In de overige gevallen |
101.311 |
100.407 |
Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek er voor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingwinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.
Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 19.698 (€ 19.522). Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen
Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2006 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.631 (€ 2.607) per minderjarig kind. Indien de belastingplichtige een partner heeft, wordt deze toeslag bij de oudste partner in aanmerking genomen, tenzij zij gezamenlijk anders verzoeken.
Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend:
Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van
meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de ouderentoeslag |
- |
€ 13.326 |
€ 26.076 |
€ 13.326 |
18.539 |
13.038 |
18.539 |
- |
nihil |
De ouderentoeslag kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Als men het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 521.354
(€ 516.702) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.
Vrijstelling maatschappelijke beleggingen
Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 52.579 (€ 52.110).
Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal-ethische fondsen.
De vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal
Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van € 52.579 (€ 52.110).
Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend.
De vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Vrijstelling voor een uitvaartverzekering
De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt
€ 6.389 (€ 6.332).
Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht
Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag in 2005. Deze vrijstelling kan onder voorwaarden worden overgedragen aan de partner.
Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.700. Indien de belastingplichtige een partner heeft, moet - ongeacht de toedeling van bezittingen en schulden - een schuldendrempel van € 5.400 in aanmerking worden genomen. Deze bedragen zijn gelijk aan die van 2005.