taxci
 

Deelnemingsvrijstelling - de compartimenteringsreserve

Laatst gewijzigd: 27-07-2021

De deelnemingsvrijstelling is een continue toets, dit betekent dat ten alle tijden aan alle voorwaarden voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling moet zijn voldaan. Wanneer dat niet het geval is, mag de deelnemingsvrijstelling niet worden toegepast. Dit kan tot situaties leiden waarin de deelnemingsvrijstelling afwisselend van toepassing is bijvoorbeeld wanneer het aandelenbelang eerst 5% is en later door verwatering zakt tot onder de 5%, als de activiteiten wijzigen naar beleggingsactiviteiten, maar ook door een wetwijziging. Dit wordt een sfeerovergang genoemd. Zodra na een sfeerovergang inkomsten van de deelneming worden ontvangen moet een splitsing (compartimentering) worden gemaakt voor de inkomsten die zien op de periode waarin de deelnemingsvrijstelling van toepassing is en inkomsten die voortkomen uit de periode wanneer de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Dit geldt voor dividendinkomsten en vervreemdingsvoordelen. Zodra deze worden betaald dient een split gemaakt te worden, oftewel gecompartimenteerd te worden, tussen de waardeverandering tijdens toepassing van de deelnemingsvrijstelling en de waardeverandering ten tijde dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is.

Wanneer er een sfeerovergang plaatsvindt, dus de deelnemingsvrijstelling (kortstondig) niet meer van toepassing is moet een belastingplichtige een compartimenteringsreserve vormen. Hierin wordt de hoogte van het bedrag vastgesteld dat buiten de deelnemingsvrijstelling valt. Er wordt een belast compartimenteringsreserve of een onbelast compartimenteringsreserve gevormd afhankelijk van of voor de sfeerovergang de deelnemingsvrijstelling wel of niet van toepassing was. Het vormen van het compartimenteringsreserve leidt niet tot (acute) heffing maar mogelijk pas na realisatie waarbij uitgangspunt is dat voordelen worden toegerekend aan de periode waarin ze zijn ontstaan.

Ter voorbeeld: BV X heeft 5,5% van de aandelen in BV Y waarvoor € 10.000 is betaald. Het belang in BV Y kwalificeert voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling. Op 1 mei 2019 hebben de aandelen die BV X houdt in BV Y een waarde van € 20.000 en wordt het belang van BV X in BV Y verkleind naar 4,5%. Omdat op dat moment niet meer aan alle voorwaarden voor de deelnemingsvrijstelling wordt voldaan, dient BV X een onbelast compartimenteringsreserve te vormen voor de waarde van € 10.000. Op 1 mei 2021 verkoopt BV X de aandelen voor € 50.000. Doordat het belang van BV X in BV Y vanaf 1 mei 2019 minder dan 5% is wordt niet gedurende de hele periode van het bezit aan alle voorwaarde voor de deelnemingsvrijstelling voldaan. Er moet dus gecompartimenteerd worden op de verkoopprijs. Het winstdeel gedurende toepassing van de deelnemingsvrijstelling, dus € 10.000 (€ 20.000 minus € 10.000) valt onder de deelnemingsvrijstelling, het onbelaste compartimenteringsreserve valt dus vrij. De winst behaald nadat de deelnemingsvrijstelling niet meer van toepassing is, dus € 30.000 (€ 50.000 minus € 20.000) valt binnen de winst van BV X.