taxci
 

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010

Laatst gewijzigd: 09-02-2010

6.1 Tarieven

 

6.1.1 Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

 

2010

Belastbaar inkomen meer dan 

doch niet meer dan 

belastingtarief 

tarief premie volksverz. 

totaal tarief 

heffing over totaal van de schijven 

 

Jonger dan

65 jaar

€ 18.218

 32.738

 54.367 

 

 

 

€ 18.218

 32.738

  54.367 

 

 

2,30%

10,80%

42 %

52 %

 

 

31,15%

31,15% 

 

 

33,45% 41,95%

42 %

52 % 

 

 

 6.093

12.184

  21.268 

 

65 jaar en

ouder

€ 18.218

32.738

 54.367 

 

 

€ 18.218

 32.738

 54.367 

 

 

2,30%

10,80%

42 %

52 %

 

 

13,25%

13,25% 

 

 

15,55% 24,05%

42 %

52 % 

 

 

 2.832
  6.324
15.408 

 

 

2009

Belastbaar inkomen meer dan 

doch niet meer dan 

belastingtarief 

tarief premie volksverz. 

totaal tarief 

heffing over totaal van de schijven 

 

Jonger dan

65 jaar

€ 17.878 32.127

54.776

 

 

€ 17.878 32.127

54.776

 

 

2,35%

10,85%

42 %

52 %

 

 

31,15% 31,15%

 

 

33,50%

42 %

42 %

52 %

 

 

 

€ 5.989

11.973

21.485 

65 jaar en

ouder

€ 17.878

32.127

54.776  

 

 

€ 17.878

32.127

54.776

 

 

 

2,35%

10,85%

42 %

52 %

 

  

13,25% 13,25% 

 

 

 

15,60% 24,10%

42 %

52 %  

 

 

€ 2.788

6.222

15.734 

 

 

Premiepercentages volksverzekeringen:

AOW                 17,90%

ANW                   1,10%

AWBZ                12,15%

                          ======

                           31,15%

 

 

6.1.2  Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang) 

 

Voor belastingjaar 2010 is het tarief van de belasting op het gehele belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang ongewijzigd en bedraagt 25%.

 

 6.1.3 Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)

 

Het tarief van de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is ongewijzigd en bedraagt 30%. Het rendement is ongewijzigd en wordt gesteld op 4% van het gemiddelde vermogen. Dit komt dus neer op 1,2% belasting over het gemiddelde vermogen.

 

 6.2 Heffingskortingen

 

6.2.1 Bedragen heffingskortingen

 

Heffingskorting 

Jonger dan 65 jaar

65 jaar en ouder

 

2010

2009

2010

2009

 

Algemene heffingskorting 

€ 1.987

€ 2.007

 

€ 925

€ 935

Arbeidskorting inkomen

(lage inkomens) • tot 57 jaar

• 57, 58, of 59 jaar

• 60 of 61 jaar

 • 62 t/m 64 jaar 

 

1.489

1.752

2.012

2.273

 

1.504

1.762

2.018

2.274

 

 

 

 

1.057

 

 

 

 

1.059

Arbeidskorting inkomen

(hoge inkomens) • tot 57 jaar

• 57, 58 of 59 jaar

• 60 of 61 jaar

• 62 t/m 64

 

1.433

1.696

1.956

2.217

 

1.480

1.738

1.994

2.250

 

 

 

 

1.031

 

 

 

 

1.048

 

 

-

 

-

Inkomensafhankelijke combinatiekorting 

1.859

1.765

865

823

Alleenstaande­ouderkorting 

945

902

440

421

Aanvullende alleenstaande­ouderkorting 

1.513

1.484

704

692

Jonggehandicaptenkorting 

691

678

 

 

Ouderenkorting 

 

 

684

661

Alleenstaande ouderenkorting 

 

 

418

410

Doorwerkbonus

• 62 jaar (5%)

• 63 jaar (7%)

• 64 jaar (10%)

• 65 jaar (2%)

• 66 jaar (2%)

• 67 (e.v.) jaar (1%) 

 

2.340

3.276

4.679

 

2.296

3.214

4.592

 

 

 

 

936

936

468

 

 

 

 

918

918

459

Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname) 

199

 

195

 

 

Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur) 

4,07

3,99

 

 

Korting maatschappelijke beleggingen 

 

1,3%*

1,3%*

1,3%*

1,3%*

Korting directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen  

 

1,3%*

1,3%*

1,3%*

1,3%*

* van de vrijstelling in box 3

 

 

6.2.2 Algemene heffingskorting

 

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben ieder zelfstandig recht op deze heffingskorting. Zij kunnen deze korting niet overdragen aan hun partner. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Weinig inkomen houdt hier in: het totaalbedrag van salaris, uitkering of pensioen is lager dan € 5.940 en er is geen ander inkomen. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van belastingplichtige voldoende inkomen heeft en voldoende belasting betaalt. Deze uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Dit betekent dat er in 2010 € 1.722 (86 2/3% van de algemene heffingskorting) van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner. De beperking van de uitbetaling geldt niet indien de belastingplichtige die zijn heffingskorting niet volledig gebruikt geboren is voor 1­1­1972 of indien er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. Voor deze groepen blijft de uitbetaling voor 100% gehandhaafd.

 

 6.2.3 Arbeidskorting

 

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Die inkomsten moeten met tegenwoordige arbeid worden genoten. Voor 2010 worden de maxima van de arbeidskorting als gevolg van het koopkrachtpakket na indexatie verlaagd met € 75. De arbeidskorting voor lage inkomens wordt verlaagd met € 45. De hoogte van arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (de arbeidskortingsgrondslag) en het maximum van de arbeidskorting. Voor ouderen vanaf 57 jaar geldt een hoger maximum van de arbeidskorting. Ook deze maxima worden voor het jaar 2010 na indexatie verlaagd met € 75 (voor lage inkomens verlaagd met € 45).

 

 6.2.4 De inkomensafhankelijke combinatiekorting

 

De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor minst verdienende partners en alleenstaande ouders die de zorg hebben voor kinderen onder de 12 jaar. Het basisbedrag van deze heffingskorting is € 775 (€ 770) indien met werken een inkomen van minimaal € 4.706 (€ 4.619) wordt verdiend of indien er recht bestaat op de zelfstandigenaftrek. Voor elke euro die meer wordt verdiend dan € 4.706 (€ 4.619) loopt de inkomensafhankelijke combinatiekorting met 3,8 cent op tot maximaal € 1.859(€ 1.765). Dit maximale bedrag wordt bereikt bij een inkomen uit werk van € 33.232 (€ 30.800).

 

 6.2.5 Alleenstaande­ouderkorting

 

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande­ouderkorting als hij in 2010 meer dan zes maanden:

    geen partner heeft;

    een huishouding voert met een kind dat hij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven staat;

    deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die op 1 januari 2010 de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.

 

De hoogte van de alleenstaande­ouderkorting bedraagt € 945 (€ 902).

 

 6.2.6 Aanvullende alleenstaande­ouderkorting

 

Een belastingplichtige heeft recht op de aanvullende alleenstaande­ouderkorting als:

    voor hem de alleenstaande­ouderkorting geldt;

     hij tegenwoordige arbeid verricht;

    een kind tot zijn huishouden behoort dat op 31 december 2009 de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt en dat gedurende die tijd op hetzelfde woonadres is ingeschreven gedurende een periode van meer dan zes maanden.

 

De hoogte van de aanvullende alleenstaande­ouderkorting bedraagt 4,3% van de inkomsten met tegenwoordige arbeid genoten als loon, winst of resultaat uit overige werkzaamheden, maar maximaal € 1.513 (€ 1.484).

 

 6.2.7 Jonggehandicaptenkorting

 

De jonggehandicaptenkorting € 691 (€ 678) geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, indien weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.

 

 6.2.8 Ouderenkorting

 

Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2010 65 jaar of ouder is en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 34.934 (€ 32.282).

De ouderenkorting bedraagt € 684 (€ 661).

 

 6.2.9 Alleenstaande ouderenkorting

 

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW­uitkering voor alleenstaanden. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 418 (€ 410).

 

 6.2.10 Doorwerkbonus

 

De doorwerkbonus motiveert belastingplichtigen om vanaf het jaar waarin zij 62 worden, door te blijven werken. Mensen die in een jaar 62 worden en werken, ontvangen deze doorwerkbonus die als heffingskorting via de aanslag inkomstenbelasting wordt toegekend. De doorwerkbonus loopt ook door na de 65­jarige leeftijd. De hoogte van de bonus loopt tot 65 jaar met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid op. De bestaande (verhoogde) arbeidskorting voor ouderen blijft naast de doorwerkbonus bestaan. De hoogte van de doorwerkbonus wordt berekend door een leeftijdsafhankelijk percentage (zie tabel) toe te passen op het inkomen uit werk tussen € 9.041 en € 55.831 (€ 8.860 en € 54.776). Vanaf 1 januari 2010 wordt voor mensen van 61 jaar en ouder loon uit de levensloopvoorziening aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Hierdoor bestaat er geen recht op de doorwerkbonus, arbeidskorting en aanvullende alleenstaande­ouderkorting.

 

 6.2.11 Levensloopverlofkorting

 

Op deze korting heeft men recht bij een reguliere opname van levenslooptegoed. De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 199 (€ 195) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.

 

 6.2.12 Ouderschapsverlofkorting

 

De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2010 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur en bedraagt voor 2010 € 4,07 (€3,99) per verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2010 ten opzichte van 2009.

 

 6.2.13 Korting voor maatschappelijke beleggingen

 

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal­ethische beleggingen). De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.

 

 6.2.14 Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen

 

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt 1,3% van het bedrag dat daarvoor gemiddeld is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3.

 

 6.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

 

De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting wordt in 2010 € 44 (€ 43). Als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 44 (€ 43) volgt een aanslag.

 

 6.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen (T­biljet)

 

De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van teveel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2010 is € 14 (€ 14). Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 14 (€ 14) overtreft, dan volgt geen aanslag.

 

 6.5 Terbeschikkingstellingsregeling

 

Het inkomen dat iemand geniet uit het terbeschikkingstellen van vermogensbestanddelen aan de eigen onderneming of aan de onderneming van een verbonden persoon wordt belast in box

1. De terbeschikkingstellingsregeling wordt met ingang van 1 januari 2010 op een aantal punten verzacht:

 

    Een ter beschikking gesteld pand kan worden ingebracht in de bv zonder heffing van inkomstenbelasting (door middel van doorschuiving van de boekwaarde) en zonder de heffing van overdrachtsbelasting. Eén van de voorwaarden is dat de inbreng plaatsvindt in 2010;

    Er wordt een terbeschikkingstellingsvrijstelling ingevoerd. Deze vrijstelling is 12% van het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit terbeschikkingstellingswerkzaamheden;

    De terbeschikkingsteller krijgt recht op toepassing van de herinvesteringsreserve en de kostenegalisatiereserve;

    De betalingsfaciliteit voor de terbeschikkingstellingsregeling wordt versoepeld. Het vereiste dat iemand over onvoldoende middelen beschikt om de belasting te voldoen, de zogenaamde vermogenstoets, vervalt.

 

 6.6 Doorschuiffaciliteiten en betalingsregeling aanmerkelijk belang

 

Vanaf 1 januari 2010 wordt het mogelijk om bij schenking van een aanmerkelijk belang (meer dan 5% van de aandelen in een onderneming) gebruik te maken van een doorschuifregeling. Nu kan dat alleen bij het vererven van een aanmerkelijk belang. De doorschuifregeling bij schenking van aanmerkelijk belang aandelen geldt alleen voor zover de bv waarvan deze aandelen worden doorgeschoven een materiële onderneming drijft. Bij vererving van een aanmerkelijk belang geldt vanaf 1 januari 2010 de doorschuifregeling alleen nog voor zover de bv waarvan de aandelen vererven een materiële onderneming drijft. Bij vererving van een aanmerkelijk belang moet dus ter zake van het beleggingsvermogen worden afgerekend. Een tegemoetkoming is opgenomen voor de situatie waarin het beleggingsvermogen kort na het overlijden wordt uitgekeerd in de vorm van dividend. Dit dividend wordt op verzoek niet belast, mits het dividend wordt afgeboekt op de verkrijgingsprijs van de krachtens erfrecht verkregen aandelen. Verder is voor bestaande situaties met houdstermaatschappijen waarvan in het kader van een bedrijfsopvolging de werkmaatschappij is overgedragen tegen schuldigerkenning een overgangsmaatregel getroffen.

 

Voor de situatie dat de aanmerkelijkbelangaandelen worden overgedragen en de tegenprestatie schuldig wordt gebleven door de verkrijger, wordt de betalingsregeling per 1 januari 2010 verruimd. Het hoeft niet langer te gaan om overdracht binnen de familiekring. Verder geldt vanaf 1 januari 2010 een betalingsregeling voor de situatie dat niet de directeur­grootaandeelhouder zelf maar zijn houdstervennootschap de aandelen voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer overdraagt. In dat geval is sprake van een belaste dividenduitkering waarop de doorschuifregeling niet kan worden toegepast. Daarom kan voor deze situaties uitstel van betaling worden verkregen voor verschuldigde inkomstenbelasting over deze dividenduitdeling.

 

 6.7 Reisaftrek

 

Voor het regelmatig woon­werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden:

• De belastingplichtige moet beschikken over een openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring.

• De per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen.

• De belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2010) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer.

 

Reiskosten openbaar vervoer

 

Enkele reisafstand woon­werkverkeer in km 

aftrekbedrag in 2010 

aftrekbedrag in 2009 

 

meer dan 

niet meer dan 

 

 

0 

10 

-

-

10 

15 

€ 425 

€ 417 

15 

20 

568 

557 

20 

30 

951 

933 

30 

40 

1.178 

1.156 

40 

50 

1.537 

1.508 

50 

60 

1.710 

1.678 

60 

70 

1.898 

1.862 

70 

80 

1.962 

1.925 

80 

­

1.989 

1.951 

 

Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer bedraagt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,22 (€ 0,22) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 1.989 (€ 1.951).

 

 

6.8 Eigen woning

 

6.8.1 Eigenwoningforfait

Het forfaitpercentage van de WOZ­waarde van de eigen woning bedraagt:

 

2010

 

Als de WOZ­waarde meer is dan 

maar niet meer dan 

bedraagt het forfaitpercentage 

 

­

€ 12.500

25.000

50.000

75.000

1.010.000 

€ 12.500

25.000

50.000

75.000

1.010.000

­

nihil

0,20%

0,30%

0,40%

0,55%

€ 5.555 vermeerderd met 0,80% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven

€ 1.010.000 

 

 

2009

Als de WOZ­waarde meer is dan 

maar niet meer dan 

bedraagt het forfaitpercentage 

 

­

€ 12.500

25.000

50.000

75.000 

€ 12.500

25.000

50.000

75.000

en hoger 

nihil

0,20%

0,30%

0,40%

0,55% 

 

 

Vanaf 1 januari 2010 wordt voor de periode van het eigenwoningforfait aangesloten bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Verder wordt het eigenwoningforfait ook bij tijdelijke verhuur voortaan over het gehele jaar berekend. Ter compensatie wordt 70% in plaats van 75% van de netto huurinkomsten belast.

 

6.8.2 Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning

 

Het rentevoordeel begrepen in de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning en een spaarrekening eigen woning tezamen is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan:

 

    € 34.100 (€33.500) bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling;

    € 150.500 (€ 147.500) bij 20 jaar of meer premiebetaling. De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 150.500 (€ 147.500) per belastingplichtige gedurende zijn leven.

 

6.8.3 Kamerverhuurvrijstelling

 

De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2010 € 4.262 (€ 4.144).

 

6.8.4 Bijleenregeling

 

Per 1 januari 2010 vinden de volgende vereenvoudigingen van de bijleenregeling plaats:

• ook doorstromers op de woningmarkt mogen voortaan de rente aftrekken over de

lening die is aangegaan om bepaalde kosten ter verkrijging van de hypotheek te

betalen, zoals afsluitprovisie, notariskosten en taxatiekosten. Tot nu toe mochten

alleen starters op de woningmarkt deze rente aftrekken;

• de verjaringstermijn voor de eigenwoningsreserve is per 1 januari 2010 3 jaar in

plaats van 5 jaar. Hierdoor is de bijleenregeling minder vaak van toepassing;

• de zogenoemde goedkoperwonenregeling vervalt op 1 januari 2010 ter vereenvoudiging van de bijleenregeling. Op grond van de goedkoperwonenregeling mochten doorstromers naar een goedkopere woning, in uitzondering op de bijleenregeling, een even hoge eigenwoningschuld aangaan als voor de oude woning.

 

6.8.5 Herleven dubbele hypotheekrenteaftrek na tijdelijke verhuur

 

Vanaf 1 januari 2010 herleeft de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. De hypotheekrente kan dan nog worden afgetrokken tot maximaal twee jaar na het kalenderjaar waarin de woning is verlaten.

Ook voor situaties waarin de verhuur reeds voor 1 januari 2010 is aangevangen, maar de termijn voor het verkrijgen van hypotheekrenteaftrek voor de te koop staande woning bij niet verhuren nog niet is verstreken, herleeft de dubbele hypotheekrenteaftrek. De belastingplichtige moet dan wel akkoord gaan met het terugdraaien van eerder afgegeven beschikkingen ter zake van de overgang naar box 3 van de voormalige te koop staande eigen woning. De maatregel geldt voor 2010 en 2011.

 

6.9 Regeling specifieke zorgkosten

 

Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten komen de volgende kosten voor aftrek in aanmerking, mits deze kosten voortkomen uit ziekte of invaliditeit:

 

    genees­en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaser behandelingen;

    vervoer;

    medicijnen verstrekt op voorschrift van een arts;

    overige hulpmiddelen, met uitzondering van visuele hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;

    extra gezinshulp;

    dieetkosten (voor zover opgenomen in dieetkostentabel; vanaf 2010 mag de dieetverklaring ook door een diëtist zijn afgegeven);

     extra kleding en beddengoed;

    reiskosten ziekenbezoek (€ 0,19 per kilometer).

 

De regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten kent een vermenigvuldigingsfactor voor de hiervoor genoemde aftrekposten met uitzondering van de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp en reiskosten ziekenbezoek. De vermenigvuldigingsfactor is van toepassing wanneer het drempelinkomen niet meer bedraagt dan € 32.738 (€ 32.127). De vermenigvuldigingsfactor bedraagt 2,13 voor personen ouder dan 65 jaar. Voor personen jonger dan 65 jaar is de vermenigvuldigingsfactor in 2010 1,77. Dit hangt samen met het feit dat personen jonger dan 65 jaar vanwege een hoger marginaal tarief dan personen ouder dan 65 jaar een hogere belastingteruggaaf krijgen.

 

Uitgaven voor specifieke zorgkosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze boven bepaalde inkomensdrempels komen.

 

De drempels zijn als volgt voor 2010

 

Drempelinkomen van 

Drempelinkomen tot 

Drempel 

-

  7.288 

€ 121 

€ 7.288 

€ 38.722 

1,65% van het drempelinkomen 

€ 38.722 of meer 

 

1,65% van het drempelinkomen

1,65% van € 38.722 vermeerderd met

5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 38.722 

 

2009

 

Drempelinkomen van 

Drempelinkomen tot 

Drempel 

-

  7.152 

€ 118

 

€ 7.152 

€ 38.000 

1,65% van het drempelinkomen

 

€ 38.000 of meer

 

1,65% van € 38.000 vermeerderd met

5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 38.000

 

6.10 Aftrek levensonderhoud voor kinderen

 

Uitgaven voor kosten van levensonderhoud voor kinderen jonger dan 30 jaar zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de AKW en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:

a.  € 295 (€ 290) per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar; 

b.  € 355 (€ 350) per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 

      jaar is; 

c.  € 415 (€ 410) per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 

      jaar is; 

d.  € 355 (€ 350) per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is. 

 

De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 415 (€ 410) per kwartaal beloopt.

 

Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 710 (€ 700) indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 710 (€ 700) bedroegen. Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 1.065 (€ 1.050) indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 1.065 (€ 1.050) bedroegen.

 

Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 30 jaar worden deze uitgaven samengevoegd. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.

 

Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.

 

6.11 Weekenduitgaven gehandicapten

 

Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 27 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ­instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking:

    € 9 (€ 9) per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige;

 

    € 0,19 (€ 0,19) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.

 

Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.

 

6.12 Scholingsuitgaven

 

Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Als belastingplichtige recht heeft op aftrek van de vaste bedragen in het kader van de wet studiefinanciering wordt het maximum daarmee verhoogd.

Ook uitgaven van de belastingplichtige voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties, waarvoor een verklaring is afgegeven door een instantie die is aangeduid bij ministeriële regeling, vallen onder de scholingsuitgaven.

 

6.13 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

 

Premies voor lijfrenten en bedragen betaald voor een lijfrentespaarrekening of – beleggingsrecht zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premieaftrek, de volgende regels:

 

• Betaalde bedragen zijn aftrekbaar voor zover belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend

• De jaarruimte bedraagt maximaal € 26.994 (€ 26.491) de reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.831

 (€ 6.703). Voor belastingplichtigen die op 1 januari 2010 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.831 (€ 6.703) verhoogd tot € 13.490 (€ 13.238).

 

Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en premies van lijfrenten voor

meerderjarige invalide (klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.

 

De maximale premiegrondslag is voor 2010 € 158.788 (€ 155.827).

De in te bouwen AOW­franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 11.561 (€ 11.345).

Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering € 20.479

(€ 20.097).

 

Vanaf 1 januari 2010 geldt een wettelijke termijn voor het vaststellen van de

lijfrentetermijnen na de opbouw van een lijfrente. Deze termijn is ruimer dan de termijn die eerder in een beleidsbesluit was opgenomen. De termijn eindigt bij leven op 31 december van het jaar volgend op het jaar van expiratie en bij overlijden op 31 december van het tweede jaar volgend op het jaar van expiratie. Er blijft een uitzondering voor de situatie dat redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de wettelijke termijn.

 

Ook vindt per 1 januari 2010 een wijziging plaats met betrekking tot pre­brede­herwaarderingslijfrenten (globaal gesproken lijfrenten gesloten in de periode tot en met 1991). Net als verleden jaar voor brede­herwaarderingslijfrenten is gebeurd, wordt ook voor pre­brede­herwaarderingslijfrenten de splitsingsproblematiek opgelost.

 

6.14 Giftenaftrek

 

Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of als dat meer is 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun “andere giften” en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen. Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,19) per kilometer.

 

Giften zijn aftrekbaar als zij zijn gedaan aan een kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of algemeen nut beogende instelling. Aftrek is alleen mogelijk als de bedoelde instellingen door de Belastingdienst als algemeen nut beogende instelling (ANBI) zijn aangemerkt. Vereist wordt dat de instelling is gevestigd in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen, Aruba of een aangewezen mogendheid. De lijst met aangewezen instellingen is te vinden op www.belastingdienst.nl.

 

Onder voorwaarden zijn giften in de vorm van periodieke uitkeringen volledig aftrekbaar.

 

6.15 Afschrijving bedrijfsmiddelen

 

Bedrijven kunnen investeringen die in het kalenderjaar 2010 plaatsvinden in 2 jaar afschrijven, dus maximaal 50 procent in 2010 en 50 procent in 2011. De willekeurige afschrijving is een tijdelijke maatregel, in het kader van de economische crisis, die geldt voor nieuwe bedrijfsmiddelen. Een aantal bedrijfsmiddelen zijn uitgezonderd. De belangrijkste uitzonderingen zijn: gebouwen, grond­, weg­en waterbouwkundige werken, dieren, immateriële activa (waaronder software), bromfietsen, motorrijwielen en personenauto's. Uitgesloten zijn ook bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor ter beschikking stelling aan derden. Taxi's en zeer zuinige personenauto's mogen wel willekeurig worden afgeschreven. Een personenauto geldt als zeer zuinig als de CO2­uitstoot niet meer bedraagt dan 95 gram per kilometer bij dieselmotoren, of niet meer dan 110 gram per kilometer bij andere personenauto's.

 

Willekeurige afschrijving is mogelijk zodra (in het kalenderjaar 2010) een investeringsverplichting is aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt. Het bedrag van de willekeurige afschrijving kan echter niet hoger zijn dan het bedrag dat ter zake van de investeringsverplichting is betaald dan wel het bedrag van de gemaakte voortbrengingskosten. Het bedrijfsmiddel moet vóór 1 januari 2013 door de belastingplichtige in gebruik zijn genomen.

 

Deze maatregel gold al voor investeringen gedaan in 2009 (met ingebruikname vóór 1 januari 2012) en wordt met een jaar verlengd.

 

6.16 Investeringsaftrek

 

De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek. Deze aftrek kan de vorm hebben van kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, van energie­investeringsaftrek en van een milieu­investeringsaftrek.

 

6.16.1 Kleinschaligheidsinvesteringaftrek (KIA)

 

De KIA is bedoeld om investeringen van een beperkte omvang te bevorderen en is hierdoor vooral gericht op het midden­en kleinbedrijf. De KIA wordt fors uitgebreid.

 

De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een aangewezen percentage van het investeringsbedrag van de winst over dat jaar aftrekken. Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

 

2010

Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

meer dan 

maar niet meer dan 

bedraagt de  kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

 

€ 2.200 

0

€ 2.200 

€ 54.000 

28% van het investeringsbedrag 

€ 54.000 

€ 100.000 

€ 15.120 

€ 100.000 

€ 300.000 

€ 15.120 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de
€ 100.000 te boven gaat 

€ 300.000 

-

0

 

2009

meer dan 

 

maar niet meer dan 

bedraagt het percentage 

 

€ 2.200 

0 

€ 2.200 

37.000 

25

37.000 

71.000 

21

71.000 

104.000 

12

104.000 

138.000 

8

138.000 

172.000 

5

172.000 

205.000 

2

205.000 

240.000 

1

240.000  

 

0

 

Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

 

6.16.1.1 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek zeer zuinige auto’s

 

Zeer zuinige personenauto’s, waaronder elektrische personenauto’s, komen met ingang van 1 januari 2010 in aanmerking voor de KIA.

 

6.16.2 Energie­investeringsaftrek

 

Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe is verklaard dat sprake is van energie­investeringen (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie) geldt de energie­investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen.

 

De energie­investeringsaftrek bedraagt 44% (44%) bij een bedrag aan energie­investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.200 (2.200). Als bedrag aan energie­investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 115.000.000 (€ 113.000.000). Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband

samengenomen. Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energie­investeringsaftrek in aanmerking komen.

 

6.16.2.1 Energie­investeringsaftrek voor energiebesparing huurwoningen

 

De energie­investeringsaftrek wordt verruimd voor energiebesparing van huurwoningen. Investeringen door bedrijfsmatige verhuurders in bestaande huurwoningen die leiden tot een significante duurzaamheidverbetering komen sinds 1 juni 2009 in aanmerking voor de energie­investeringsaftrek. Woningverbetering die resulteert in het bereiken van energielabel B dan wel in een vooruitgang van twee energielabels, komt voor maximaal € 15 000 in aanmerking voor de energie­investeringsaftrek. Het betreft een tijdelijke stimuleringsmaatregel die vervalt per 1 januari 2011.

 

6.16.3 Milieu­investeringsaftrek

 

Voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu­

investeringen (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu)

geldt de milieu­investeringsaftrek. Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van

een milieuadvies.

Bij een bedrag aan milieu­investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.200 (€ 2.200)

bedraagt de milieu­investeringsaftrek:

voor milieu­investeringen die behoren tot categorie I: 40%

voor milieu­investeringen die behoren tot categorie II: 30%

voor milieu­investeringen die behoren tot categorie III: 15%

De milieu­investeringsaftrek is van toepassing naast de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.

Heeft de ondernemer gekozen voor de energie­investeringsaftrek, dan komt de investering

niet tevens in aanmerking voor de milieu­investeringsaftrek.

 

De percentages voor de milieu­investeringsaftrek worden voor het jaar 2010 vervangen door

respectievelijk 60%, 40% en 35% voor die ondernemers die voldoen aan de voorwaarden van

het Europese crisissteunkader en het op basis daarvan goedgekeurde Nederlands nationaal

kader voor het tijdelijk verlenen van beperkte steunbedragen. De Belastingdienst en

SenterNovem verstrekken vanaf januari 2010 op hun websites informatie over de

voorwaarden, etc. Voor de ondernemers die niet aan de in deze kaders genoemde

voorwaarden voldoen, blijven de aftrekpercentages 40%, 30% en 15% van toepassing.

 

6.16.4 Desinvesteringsbijtelling

 

Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2010 vastgesteld op € 2.200 (€ 2.200).

 

 

6.17 Ondernemersaftrek

 

• De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

 

• de zelfstandigenaftrek

 

• de aftrek voor speur­en ontwikkelingswerk

 

• de meewerkaftrek

 

• de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en

 

• de stakingsaftrek.

 

 

6.17.1 Zelfstandigenaftrek

 

De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.

Voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet

heeft bereikt bedraagt:

 

Bij een winst in 2010 van

 

Meer dan

maar niet meer dan 

bedraagt de zelfstandigenaftrek 

€ 13.960 

€ 9.427 

€ 13.960 

16.195  

8.764 

16.195 

18.425  

8.105 

18.425 

52.750  

7.222 

52.750 

54.985

6.593 

54.985 

57.220

5.895 

57.220 

59.450

5.204 

59.450 

4.574 

 

 

Bij een winst in 2009 van

 

Meer dan

maar niet meer dan 

bedraagt de zelfstandigenaftrek 

€ 13.695 

€ 9.251 

€ 13.695

15.890 

8.600 

15.890 

18.080 

7.953 

18.080 

51.765 

7.087 

51.765 

53.955 

6.470 

53.955  

56.150 

5.785 

56.150 

58.340 

5.106 

58.340 

- 

4.488 

 

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.110 (€ 2.070) (startersaftrek). De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt bedraagt 50% van de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.

Met ingang van 1 januari 2010 kan de zelfstandigenaftrek voor niet­starters niet meer verrekend worden met ander box 1­inkomen, zoals loon of een VUT­uitkering. Als dit tot gevolg heeft dat (een deel van) de zelfstandigenaftrek niet kan worden verrekend, wordt de niet verrekende zelfstandigenaftrek maximaal 9 jaar voortgewenteld om in een toekomstig jaar alsnog te verrekenen met winst. Voor starters verandert er niets. Startende ondernemers kunnen de zelfstandigenaftrek (inclusief de startersaftrek) gedurende drie jaar dus nog wel verrekenen met ander box 1­inkomen. Daarnaast blijft voor starters ten aanzien van de zelfstandigenaftrek de reguliere verrekening over de jaren heen gelden.

6.17.2 Aftrek speur­ en ontwikkelingswerk

De aftrek voor speur­ en ontwikkelingswerk geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur (500 uur) besteedt aan werk dat bij een S&O­ verklaring is aangemerkt als speur­ en ontwikkelingswerk. De aftrek bedraagt € 12.031
(€ 11.806).

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur­ en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur­ en ontwikkelingswerk verhoogd met € 6.017 (€ 5.904).

6.17.3 Meewerkaftrek

De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt:

gelijk aan of meer dan 

maar minder dan 

bedraagt de meewerkaftrek 

525

875

1.225

1.750 

875

1.225

1.750 

1,25% van de winst

2 % van de winst

3 % van de winst

4 % van de winst 

6.17.4 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur. De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.

6.17.5 Stakingsaftrek

De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.

6.18 MKB­winstvrijstelling

De MKB­winstvrijstelling wordt verhoogd van 10,5% naar 12%. Het verhogen van deze vrijstelling verlaagt de marginale belastingdruk op behaalde winst. Bij een winst na toepassing van de ondernemersaftrek van bijvoorbeeld € 50.000 is vanaf 1 januari 2010 de eerste € 6.000 vrijgesteld (€ 5.250).

De MKB­winstvrijstelling stelt een vast percentage van de winst vrij van belasting. Hiervoor gold tot en met 2009 nog de voorwaarde dat moest worden voldaan aan het urencriterium, een ondernemer moest minimaal 1225 uur ondernemen om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Deze voorwaarde vervalt. Voortaan bestaat dus recht op de MKB­winstvrijstelling ongeacht het aantal uren dat aan een onderneming wordt besteed. Hybride ondernemers (mensen die naast een baan een onderneming hebben) en deeltijdondernemers (zonder baan ernaast) kunnen daardoor ook gebruik maken van de winstvrijstelling.

6.19 Oudedagsreserve

De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan
€ 11.811 (€ 11.590).

Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies. De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

6.20 Belastingbedragen bij verschillende winstniveaus

Te betalen belasting bij verschillende winstniveaus, 2010 (alleenstaande voltijdondernemer zonder kinderen, jonger dan 57 jaar)

Winst uit onderneming  

10.000 

20.000 

30.000 

40.000 

50.000 

80.000 

100.000 

Zelfstandigenaftrek 

9.427 

7.222 

7.222 

7.222 

7.222 

4.574 

4.574 

MKB vrijstelling 

69 

1.533 

2.733 

3.933 

5.133 

9.051 

11.451 

Belastbare winst 

504 

11.245 

20.045 

28.845 

37.645 

66.375 

83.975 

IB en premie volksverzekeringen

voor heffingskortingen

169 

3.761 

6.860 

10.552 

14.246 

27.513 

36.665 

Algemene heffingskorting

1.987 

1.987 

1.987 

1.987 

1.987 

1.987 

1.987 

Arbeidskorting

271 

1.460 

1.489 

1.489 

1.433 

1.433 

1.433

Te betalen inkomstenbelasting

315

3.384 

7.076 

10.826 

24.093 

33.245 

Winst na belasting

10.000 

19.685 

26.616 

32.924 

39.174 

55.907 

66.755 

Te betalen belasting bij verschillende winstniveaus, 2009 (alleenstaande voltijdondernemer zonder kinderen, jonger dan 57 jaar).

 

Winst uit onderneming  

10.000 

20.000 

30.000 

40.000 

50.000 

80.000 

100.000 

Zelfstandigenaftrek 

9.251

7.087

7.087

7.087

7.087

4.488

4.488

MKB vrijstelling 

79

1.356

2.406

3.456

4.506

7.929

10.029

Belastbare winst 

670

11.557

20.507

29.457

38.407

67.583

85.483

IB en premie volksverzekeringen

voor heffingskortingen

225

3.872

7.093

10.852

14.611

28.146

37.454

Algemene heffingskorting

2.007

2.007

2.007

2.007

2.007

2.007

2.007

Arbeidskorting

295

1.504

1.504

1.504

1.480

1.480

1.480

Te betalen inkomstenbelasting

-

361

3.582

7.341

11.124

24.659

33.967

Winst na belasting

10.000

19.639

26.418

32.659

38.876

55.341

66.033

 

6.21 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

 

De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:

 

Bij 

 

2010 

2009 

overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder overdrachten door invalide ondernemers het staken van de onderneming door overlijden 

€ 433.053 

 

€ 424.978 

overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar overdrachten door ondernemers indien de lijfrente­uitkeringen direct ingaan 

216.533 

 

212.495 

In de overige gevallen 

108.272 

106.253 

 

Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek er voor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingwinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.

6.22 Verliesverrekening

Voor verlies uit werk en woning is de achterwaartse verliesverrekening 3 jaar. Voor het verlies uit aanmerkelijk belang is de achterwaartse verliesverrekening 1 jaar. De voorwaartse verliesverrekening voor het verlies uit werk en woning en het verlies uit aanmerkelijk belang is 9 jaar. Overgangsrecht: Tot en met 2011 kunnen alle nog niet verrekende verliezen uit aanmerkelijk belang worden verrekend met de inkomens uit aanmerkelijk belang.

6.23 Box 3

De bedragen van box 3 worden eenmalig niet geïndexeerd.

6.23.1 Heffingvrij vermogen

Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingvrij vermogen van € 20.661 (niet gewijzigd t.o.v.2009).

6.23.2 Toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen

Het heffingvrije vermogen kan worden verhoogd met de toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen indien de belastingplichtige als ouder op 31 december 2009 het gezag uitoefent over een minderjarig kind. De toeslag heffingvrij vermogen minderjarige kinderen bedraagt € 2.762 (niet gewijzigd t.o.v. 2009) per minderjarig kind.

6.23.3 Ouderentoeslag

Het heffingvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2009 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend:

Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek) van:

2010

Meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de ouderentoeslag 

-

€ 13.978

€ 27.350

 

€ 13.978

19.445

13.675

19.445

-

nihil

 

2009

 

Meer dan

maar niet meer dan

bedraagt de ouderentoeslag 

-

€ 13.978

€ 27.350

 

€ 13.978

19.445

13.675

19.445

-

nihil

 

Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 273.391 (niet gewijzigd t.o.v.2009).

Als men het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke gemiddelde rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingvrije vermogen) niet meer bedragen dan € 546.782 (niet gewijzigd t.o.v. 2009) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.

6.23.4 Vrijstelling maatschappelijke beleggingen

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 55.145 (niet gewijzigd t.o.v. 2009). Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal­ethische fondsen.

6.23.5 Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld, beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van €55.145 (niet gewijzigd t.o.v.2009). Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden

ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend.

6.23.6 Vrijstelling voor een uitvaartverzekering

De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.703 (niet gewijzigd t.o.v. 2009). Per 1 januari 2010 geldt deze vrijstelling ook voor de bankspaarvariant, waarbij mensen op een geblokkeerde bankrekening genoemd bedrag kunnen sparen voor de uitvaart.

6.23.7 Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht

Voor op 14 september 1999 bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn.

6.23.8 Schulden

Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.900 (niet gewijzigd

t.o.v. 2009). Als de belastingplichtige heel 2010 een partner had, kan op beider verzoek een schuldendrempel van € 5.800 (niet gewijzigd t.o.v. 2009) in aanmerking worden genomen voor de belastingplichtige en diens partner samen. De belastingplichtige en zijn partner mogen dit bedrag onderling toedelen, maar zij mogen geen hogere drempel in aanmerking nemen dan het deel van de schulden dat zij aan zichzelf toerekenen. Als geen verzoek wordt gedaan, dan is de drempel € 5.800 per partner.

Vanaf 1 januari 2010 worden schulden (en vorderingen) inzake erfbelasting in aanmerking genomen in box 3.

Per 30 december 2009 is in verband met de reparatie van een arrest van de Hoge Raad ook bepaald dat aftrekbare periodieke giften en aftrekbare alimentatieverplichtingen niet ook als schuld in box 3 in aanmerking worden genomen.

6.23.9 Toerekening box 3­inkomen tussen partners

Vanaf 1 januari 2010 kunnen partners de gezamenlijke grondslag voor sparen en beleggen naar keuze onderling verdelen. Voorheen bestond deze keuzemogelijkheid per vermogensbestanddeel.

6.23.10 Waardering verhuurde woningen in box 3

Per 1 januari 2010 vindt de waardering van alle woningen in box 3 plaats op basis van de WOZ­waarde. Daarbij wordt rekening gehouden met de verhuurde staat van (niet­vakantie) woningen en de waarde van een erfpachtcanon.

6.23.11 Vrijstelling contant geld

Vanaf 1 januari 2010 geldt een vrijstelling voor contant geld en vergelijkbare vermogensrechten (zoals een chipkaart en cadeaubonnen) van € 500 per belastingplichtige

(€ 1 000 voor partners).

6.23.12 Afgezonderde particuliere vermogens (APV’s)

Een APV is een afgezonderd vermogen waarmee vooral een particulier belang wordt gediend. Hierbij kan gedacht worden aan trusts en buitenlandse stichtingen.

Vanaf 1 januari 2010 komt er een eenvoudig en helder systeem van fiscale transparantie. Dat wil zeggen dat door de APV’s heen wordt gekeken. Als een inbrenger bijvoorbeeld zijn spaargeld inbrengt in een APV dan blijft dit spaargeld belast in box 3 bij de inbrenger. Analoog geldt hetzelfde voor een aanmerkelijk belang­pakket in box 2. Hoort een aanmerkelijk belang (5% of meer van de aandelen in een BV) tot het vermogen van het APV dan geeft de inbrenger dit aandelenpakket aan in box 2. Overlijdt de inbrenger dan wordt het vermogen en het inkomen van het APV toegerekend aan de erfgenamen.

Er bestaan enkele uitzonderingen op de regeling. De belangrijkste is het geval dat het APV zelfstandig in de belastingheffing wordt betrokken naar een reëel winstbelastingtarief van ten minste 10%. In die situatie wordt het vermogen niet toegerekend aan de inbrenger. Wil de inbrenger gebruik maken van deze uitzondering dan moet hij zich daarvoor bij de inspecteur melden. Op 1 januari 2010 al bestaande APV’s vallen ook onder de nieuwe regeling. In de aangifte inkomstenbelasting staat een aparte vraag over APV's.

 

Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, of indien u geadviseerd wilt worden op uw specifieke situatie nodigen wij u van harte uit om contact met ons op te nemen via e-mail of per telefoon op het nummer 010-2010466.

Wij maken graag tijd voor u !