taxci
 

Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998

Laatst gewijzigd: 03-06-2004

Besluit van 19 december 1997, Stcrt. 248, zoals dit besluit laatstelijk is gewijzigd bij het Besluit van II december 2001

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

§ 1. Reikwijdte

Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna te noemen: het besluit) bevat beleidsregels voor het opleggen van boeten bij de heffing van rijksbelastingen waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR) van toepassing is. Het besluit is mede van toepassing op de boeten die in verband met de premieheffing ingevolge de volksverzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de Ziekenfondswet kunnen worden opgelegd.

§ 2. Begrip belanghebbende

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

§ 3. Toerekening

Een handelen of nalaten van een derde, die voor of namens belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

§ 4. Verzuimboete/vergrijpboete

- 1. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van de verzuimboete is voldoende dat aan één of meer van deze verplichtingen niet is voldaan. Bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de inspecteur geen verzuimboete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van avas, vernietigt de inspecteur de boete. Belanghebbende dient avas te stellen en te bewijzen.

- 2. De vergrijpboete is gericht op het bestraffen van een handelen of nalaten waarbij sprake is van opzet dan wel grove schuld. De inspecteur dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen.

§ 5. Verplichte keuze verzuimboete of vergrijpboete

Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven alsmede bij het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, maakt de inspecteur een keuze tussen het opleggen van een verzuimboete en het opleggen van een vergrijpboete. Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit. Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit.

§ 6. Gelijktijdigheid

- 1. De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats. Uitzonderingen zijn met name de gevallen bedoeld in de artikelen 67e, derde lid, en 67J, vijfde lid, van de AWR alsmede de boeten die op grond van hoofdstuk 5 van de Douanewet worden opgelegd.

- 2. Een afzonderlijke boetebeschikking wordt gegeven in de gevallen waarin een boete kan worden opgelegd terwijl geen belasting verschuldigd is, dan wel geen belastingaanslag wordt of kan worden vastgesteld.

§ 7. Ambtshalve vermindering

- 1. Indien belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op

vermindering kan komen, gaat de inspecteur na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de inspecteur blijkt dat de boete tot een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

- 2. De termijn waarbinnen belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete bedraagt vijfjaren, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

- 3. De inspecteur vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

HOOFDSTUK II

Afdeling A Algemene bepalingen met betrekking tot verzuim- en vergrijpboeten

§ 8. Dag van betaling

Voor de toepassing van dit besluit geldt als dag van betaling:

- bij betalingen via de Postbank de datum van bijschrijving op de girorekening van de Centrale Betalingsadministratie, van de Centrale Beheereenheid Douane of van de ontvanger;

- bij betalingen per bank via de bankgirocentrale de datum van bijschrijving op de rekening van de Centrale Betalingsadministratie, van de Centrale Beheereenheid Douane of van de ontvanger;

- bij andere bankbetalingen de datum van creditering van 's-Rijks schatkist bij De Nederlandsche Bank;

- bij betaling op het postkantoor door storting op de girorekening van de Centrale Betalingsadministratie, van de Centrale Beheereenheid Douane of van de ontvanger, de datum waarop het bedrag is gestort;

- bij contante betaling aan de kas van de eenheid Douane de datum waarop het bedrag aan het loket is betaald.

§ 9. Karakter boete

- 1. Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM).

- 2. De aan belanghebbende in verband met het opleggen van boeten toekomende waarborgen gelden, met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de inspecteur jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete is of zal worden opgelegd.

§ 10. Straftoemeting

Straftoemeting Bij het opleggen van een boete gaat de inspecteur uit van de percentages of bedragen, vermeld in de hoofdstukken III, IV en V van dit besluit. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de inspecteur vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd (zie hoofdstuk VI van dit besluit).

§ 11. Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van belanghebbende en de wijze waarop de zaak door de Belastingdienst is behandeld.

§ 12. Beperking van de informatieverplichtingen

(artikel 67j van de AWR)

Indien de inspecteur jegens belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is belanghebbende niet langer verplicht ter zake van die gedraging een verklaring af te leggen voor zover het de

boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

§ 13. Verhoor

(artikel 671 van de AWR)

- 1. Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 67( van de AWR indien de inspecteur belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

- 2. Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de inspecteur. De inspecteur vermeldt in de oproep dat belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht

- 3. Belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de inspecteur kan belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

- 4. Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

- 5. Belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

- 6. Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, vóór het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de inspecteur er zorg voor dat deze wordt benoemd.

Indien de inspecteur weet dat belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de inspecteur zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

- 7. De inspecteur maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

§ 14. Recht op inzage

(artikel 67m van de AWR)

Het aan belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de inspecteur belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd of hem ervan in kennis heeft gesteld dat hem een vergrijpboete zal worden opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

§ 15. Mededelingsplicht

(artikel 67g van de AWR)

- 1. De in artikel 67g, tweede lid, van de AWR bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

- 2. Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

- 3. Bij het opleggen van een vergrijpboete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden van hoofdstuk VI van dit besluit die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

§ 16. Begrijpelijke taal

(artikel 67g, derde lid, van de AWR)

Indien de inspecteur weet dat belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

§ 17. Termijnoverschrijding

Indien belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de inspecteur hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de inspecteur aantoont dat deze stelling van belanghebbende niet juist is.

§ 18. Overlijden van belanghebbende

(artikel 67i van de AWR)

Indien de inspecteur binnen vijfjaren na het tijdstip van overlijden van belanghebbende, daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de AWR ambtshalve toe.

Afdeling B Bijzondere bepalingen met betrekking tot vergrijpboeten

§ 19. Kennisgeving/hoorplicht

(artikel 67k van de AWR)

- 1. De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk.

- 2. De inspecteur geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten.

- 3. Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de inspecteur gehoord.

- 4. Paragraaf 16 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

§ 20. Una via

(artikelen 67o en 69a van de AWR en artikel Sla van de Douanewet)

- 1. Het 'una via'-beginsel sluit het opleggen van een vergrijpboete op grond van de

artikelen 67d of 67e van de AWR uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen omdat belanghebbende aan de hem daartoe gestelde voorwaarden heeft voldaan (transactie). Omgekeerd sluit het opleggen van een vergrijpboete aan belanghebbende strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit.

- 2. Het voorgaande lid houdt in dat de inspecteur het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, dreigt te verstrijken, treedt de inspecteur tijdig in overleg met de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

HOOFDSTUK III

Verzuimboeten

§ 21. Aanslagbelastingen

(artikel 67a van de AWR)

- 1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting (premie volksverzekeringen, de premie ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de premie Ziekenfondswet daaronder begrepen) die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde/volgend verzuim.

- 2. Van een tweede respectievelijk derde, vierde, vijfde/volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingjaren éénmaal respectievelijk tweemaal, driemaal of meer in verzuim is geweest.

- 3. Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de inspecteur in geval van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim een boete op van respectievelijk € 113, € 340, € 567,€ 794 of € 1.134. Wordt de aanslag op nihil of op een negatief bedrag vastgesteld dan legt de inspecteur een boete op van respectievelijk € 22, € 68, € 113, €158 of € 226. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder een op een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen positief is. Onder een op nihil of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen nihil of negatief is.

- 4. De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een nihil aanslag of een op een negatief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd en verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij evenmin onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.

- 5. De voorgaande leden gelden niet ten aanzien van de rechten van successie, schenking en overgang. Indien voor het recht van successie niet of niet tijdig aangifte wordt gedaan, legt de inspecteur een verzuimboete op van 5 procent van het door degene die in verzuim is verschuldigde successierecht na verrekening van tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen, met een minimum van € 11 per erfgenaam. Dit geldt ook indien de erfgenamen op de voet van artikel 39 van de Successiewet bij één aangiftebiljet aangifte hebben gedaan. De verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte bedraagt maximaal € 453 per aangiftebiljet Het bedrag van de verzuimboete wordt naar evenredigheid van het door iedere erfgenaam over de totale verkrijging verschuldigde successierecht over de erfgenamen verdeeld. Indien de aangifte niet wordt gedaan, wordt een verzuimboete opgelegd van maximaal € 1.134 per uitgereikt aangiftebiljet.

- 6. Voor het recht van schenking geldt hetgeen is bepaald ten aanzien van het recht van successie, met dien verstande dat indien het aangiftebiljet is uitgereikt aan de schenker het rechtens niet mogelijk is hem een verzuimboete op te leggen.

- 7. Voor wat betreft het recht van overgang geldt hetgeen is bepaald ten aanzien van het recht van successie respectievelijk het recht van schenking.

- 8. Een ingevolge artikel 67a van de AWR ten aanzien van de rechten van successie, schenking en overgang opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting. De verzuimboete wordt niet lager gesteld dan op het in het vijfde lid genoemde minimum bedrag.

- 9. Indien bij vermindering of teruggaaf van belasting van een op een positief bedrag vastgestelde aanslag, anders dan door verliesverrekening, middeling, of toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de aanslag op nihil of op een negatief bedrag wordt vastgesteld, wordt een ingevolge de eerste volzin van het derde lid van deze paragraaf opgelegde verzuimboete verminderd tot het in de tweede volzin van het derde lid voor het betreffende verzuim vermelde bedrag.

§ 22. Aangiftebelastingen

(artikel 67b van de AWR)

- 1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen (tijdvakbelastingen en tijdstipbelastingen), wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgendverzuim.

- 2. De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.

- 3. Voor aangiftebelastingen die periodiek op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen (tijdvakbelastingen) geldt dat van een eerste verzuim sprake is indien belanghebbende over geen van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet of niet tijdig aangifte is gedaan, in verzuim is geweest. Van een tweede verzuim is sprake indien belanghebbende over één van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet of niet tijdig aangifte is gedaan, in verzuim is geweest. Van een derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over twee of meer van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet of niet tijdig aangifte is gedaan, in verzuim is geweest. Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid van deze paragraaf worden slechts die verzuimen in aanmerking genomen welke betrekking hebben op tijdvakken die vallen in een periode van vierentwintig maanden.

- 4. Voor aangiftebelastingen die niet periodiek op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen (tijdstipbelastingen) geldt dat van een tweede respectievelijk derde/volgend verzuim sprake is, indien belanghebbende over de voorafgaande vierentwintig maanden éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

- 5. De inspecteur legt in geval van een eerste verzuim geen verzuimboete op. In geval van een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van € 56. De inspecteur legt een boete van € 113 op, indien sprake is van een derde/volgend verzuim.

§ 23. Aangiftebelastingen

(artikel 67c van de AWR)

De op grond van deze paragraaf op te leggen verzuimboeten hebben betrekking op betalingsverzuimen.

- 1. Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgend verzuim.

- 2. Voor de tijdvakbelastingen is sprake van een eerste verzuim indien belanghebbende over geen van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald, in verzuim is geweest. Van een tweede verzuim is sprake indien belanghebbende over één van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald, in verzuim is geweest Van een derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over twee of meer van de laatste zeven tijdvakken, voorafgaande aan het tijdvak waarover niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig is betaald, in verzuim is geweest.

Voor de toepassing van het eerste en tweede lid van deze paragraaf worden slechts die verzuimen in aanmerking genomen welke betrekking hebben op tijdvakken die vallen in een periode van vierentwintig maanden.

- 3. Voor de tijdstipbelastingen is sprake van een eerste verzuim, indien belanghebbende in de periode van vijfjaren voorafgaand aan het tijdstip waarop betaling uiterlijk had moeten plaatsvinden, niet in verzuim is geweest Van een tweede respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop betaling uiterlijk had moeten plaatsvinden, éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

- 4. In geval van een verzuim wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting, legt de inspecteur bij een eerste verzuim geen boete op. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van l procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 1.134. Bij een derde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 5 procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 2.268.

- 5. In geval van een verzuim wegens het niet dan wel gedeeltelijk niet betalen van de verschuldigde belasting, legt de inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van l procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 1.134. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van 5 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 2.268. Bij een derde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 10 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 4.537.

- 6. De in deze paragraaf bedoelde verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel.

Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.

- 7. Indien het bedrag van de belastingaanslag vermeerderd met het bedrag van de verzuimboete minder dan € 12 bedraagt, wordt geen verzuimboete opgelegd. Het verzuim telt echter wel mee in de verzuimenreeks. De inspecteur zendt belanghebbende daarvan een mededeling.

- 8. Voor de bepaling van de plaats van een verzuim in de verzuimenreeks wordt geen onderscheid gemaakt tussen het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van de belasting.

- 9. Een ingevolge artikel 67c van de AWR opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting.

§ 24. Aangiftebelastingen

(artikel 67c van de AWR)

In afwijking in zoverre van paragraaf 23 ziet paragraaf 24 op de situatie waarin niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald omdat er te weinig belasting is aangegeven.

- 1. Indien sprake is van het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betalen van belasting (premie volksverzekeringen daaronder begrepen) die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, legt de inspecteur een verzuimboete op van 10 procent van de verschuldigde belasting met een maximum van € 4.537.

- 2. In afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, kan de inspecteur een verzuimboete opleggen van 5 procent met een maximum van € 4.537 indien sprake is van 'vrijwillige verbetering' in de zin van paragraaf 28, derde lid, van dit besluit.

- 3. Indien het bedrag van de belastingaanslag vermeerderd met het bedrag van de verzuimboete minder dan € 12 bedraagt, wordt geen verzuimboete opgelegd.

- 4. Een ingevolge artikel 67c van de AWR opgelegde verzuimboete wordt naar evenredigheid verlaagd bij vermindering of teruggaaf van belasting.

HOOFDSTUK IV

Vergrijpboeten

§ 25. Algemeen

- 1. Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid.

- 2. In geval van grove schuld legt de inspecteur een vergrijpboete op van 25 procent.

- 3. In geval van opzet legt de inspecteur een vergrijpboete op van 50 procent.

- 4. Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de inspecteur de boete over dat - naar evenredigheid bepaalde - gedeelte.

- 5. Het in het vierde lid neergelegde beginsel vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast

§ 26. Aanslagbelastingen

(artikel 67d van de AWR)

- 1. Gelijktijdig met de aanslag legt de inspecteur een vergrijpboete op indien een aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan.

- 2. Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties terzake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie 'opzet' kan worden verbonden.

- 3. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, bedraagt de grondslag voor de vergrijpboete het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen aanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de vergrijpboete opleggen bij afzonderlijke beschikking.

- 4. De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag. Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen. De vergrijpboete wijzigt niet na middeling of toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964.

§ 27. Aanslagbelastingen

(artikel 67e van de AWR)

- 1. Met betrekking tot belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de inspecteur gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op, indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.

- 2. Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de inspecteur binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de inspecteur de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

- 3. Indien geen navorderingsaanslag kan worden opgelegd in verband met de verrekening van verliezen, kan niettemin bij afzonderlijke beschikking een vergrijpboete worden opgelegd. De grondslag voor de vergrijpboete is in dat geval het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen. In het geval wel een navorderingsaanslag kan worden opgelegd waarbij verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, is de grondslag van de vergrijpboete het bedrag waarop de navorderingsaanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen.

- 4. De vergrijpboete wijzigt niet na middeling of toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964.

§ 28. Aangiftebelastingen

(artikel 67f van de AWR)

- 1. Met betrekking tot belastingen die op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, legt de inspecteur een vergrijpboete op indien het aan opzet of grove schuld van de belanghebbende is te wijten dat de belasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet tijdig is betaald.

- 2. Bij niet of gedeeltelijk niet betalen van belasting legt de inspecteur de vergrijpboete op, gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. Indien wegens niet tijdige betaling van belasting geen naheffingsaanslag wordt opgelegd of in het geval bedoeld in artikel 67J, vijfde lid, van de AWR wordt de vergrijpboete opgelegd bij een afzonderlijke beschikking. De bevoegdheid om deze vergrijpboete op te leggen vervalt door verloop van vijfjaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.

Ook voor deze vergrijpboeten geldt in voorkomende gevallen een verlenging van de termijn voor het opleggen van de boete met ten hoogste zes maanden na de vaststelling van de naheffingsaanslag. Hetgeen hierover in paragraaf 27 van dit besluit is opgemerkt, is van overeenkomstige toepassing.

- 3. Indien de belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet of gedeeltelijk niet is betaald maar belanghebbende, vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, schriftelijk uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de inspecteur dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald, legt de inspecteur geen vergrijpboete op ('vrijwillige verbetering') als bedoeld in artikel 67J van de AWR.

HOOFDSTUK V

Bijzondere boeten

Afdeling A

Verzuimboete in verband met vervoeren personen in laadruimte

(artikel 17a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, hierna te noemen: Wet BPM)

§ 29. Verzuimboete BPM

(artikel 17a van de Wet BPM)

- 1. Indien één of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur op grond van artikel 17a van de Wet BPM een Verzuimboete kan opleggen aan degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft

- 2. Voor de hoogte van de Verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste en tweede/volgend verzuim. Van een tweede/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in de periode van twee jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, reeds eerder in verzuim is geweest.

- 3. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur een Verzuimboete op van € 226. In geval van een tweede/volgend verzuim legt hij een boete op van € 453.

- 4. Indien sprake is van avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.

Afdeling B

Boeten op grond van de artikelen 27 en 28 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna te noemen: WVA)

§ 30. Boeten op grond van de artikelen 27 en 28 van de WVA

- 1. Op grond van de artikelen 27 en 28 van de WVA kan de inspecteur een boete op te leggen, indien het totaal van de voorlopige S&O-verminderingen het bedrag van de S&O-vermindering met 20 procent of meer overschrijdt.

- 2. Indien deze overschrijding is te wijten aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige, vormt dit ingevolge artikel 28 van de WVA een vergrijp en kan de inspecteur een vergrijpboete van ten hoogste 100 procent van het bedrag van de overschrijding opleggen. De paragrafen 25 en 28 zijn overeenkomstige toepassing.

- 3. Bij minder dan grove schuld, vormt de overschrijding een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de inhoudingsplichtige ingevolge artikel 27 van de WVA een Verzuimboete kan opleggen van ten hoogste € 4.537. Bij het opleggen van deze boete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede en derde/volgend verzuim.

- 4. Van een eerste verzuim is sprake indien de inhoudingsplichtige in de periode van vijfjaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de aangifte moet zijn gedaan, niet in verzuim is geweest. Van een tweede respectievelijk een derde/volgend verzuim is sprake, indien de inhoudingsplichtige in de periode van vijfjaren voorafgaand aan het tijdstip waarop de aangifte moet zijn gedaan, éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

- 5. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur geen boete op. Bij een tweede verzuim legt hij een boete op van 5 procent van het bedrag van de in het eerste lid van deze paragraaf omschreven overschrijding, met een maximum van € 453. Bij een derde of volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 10 procent van het bedrag van de overschrijding, met een maximum van € 4.537.

Afdeling C

Verzuimboeten omzetbelasting op grond van artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna te noemen: Wet OB)

De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op de verzuimboete op basis van artikel 40 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna te noemen: Wet OB). Op grond van dit artikel kan de inspecteur een verzuimboete opleggen indien de belanghebbende de in artikel 37a van de Wet OB bedoelde lijst niet of niet tijdig heeft ingediend, dan wel een onvolledige of een onjuiste lijst heeft ingediend. De lijst van artikel 37a van de Wet OB wordt in het vervolg aangeduid als de opgaaf ICL, waarbij ICL staat voor de afkorting intracommunautaire leveringen.

§ 31. Niet of niet tijdig indienen opgaaf ICL/onjuiste of onvolledige BTW-nummers

- 1. Indien belanghebbende de opgaaf ICL niet of niet tijdig indient, wordt hem een mededeling gezonden waarin belanghebbende wordt verzocht om dit alsnog binnen een in die mededeling gestelde termijn te doen. Bij deze mededeling wordt hij tevens erop geattendeerd dat aan hem een verzuimboete wordt opgelegd, indien hij niet alsnog binnen deze termijn een volledige en juiste opgaaf ICL indient.

- 2. Indien belanghebbende een onvolledige of onjuiste opgaaf ICL heeft ingediend, wordt hem een mededeling gezonden waarin hij wordt verzocht om de ontbrekende of onjuiste gegevens binnen de in die mededeling gestelde termijn aan te vullen respectievelijk te herstellen. Bij deze mededeling wordt hij tevens erop geattendeerd dat aan hem een verzuimboete wordt opgelegd, indien hij niet alsnog binnen die termijn een volledige en juiste opgaaf ICL indient.

- 3. Van een onvolledige opgaaf ICL is sprake, indien één of meerdere BTW-identificatienummer(s) ontbreken. Van een onjuiste opgaaf ICL in de zin van deze paragraaf is sprake, indien één of meerdere onjuiste BTW-identificatienummers zijn vermeld.

- 4. Bij het opleggen van de verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede/derde en vierde/volgend verzuim. Van een tweede/derde, respectievelijk vierde en volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vierentwintig maanden reeds één respectievelijk twee, drie of meer keer de opgaaf ICL niet of niet tijdig heeft ingediend of een onvolledige c.q. onjuiste opgaaf ICL heeft ingediend als bedoeld in deze paragraaf en die onvolledigheid c.q. onjuistheid niet binnen de hem gestelde termijn heeft hersteld.

Bij vernietiging van de boetebeschikking wegens avas telt het verzuim niet mee voor de verzuimenreeks.

- 5. Voor het niet of niet tijdig indienen van de opgaaf ICL dan wel het indienen van een onvolledige of onjuiste opgaaf ICL gelden aparte verzuimenreeksen.

- 6. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur een boete op van € 113. In geval van een tweede of derde verzuim legt hij een boete op van € 226. In geval van een vierde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van € 1.134.

- 7. In uitzonderlijke gevallen kan een verzuimboete van maximaal € 4.537 worden opgelegd.

§ 32. Onjuiste totaaltelling

- 1. Van een onjuiste opgaaf ICL in de zin van deze paragraaf is sprake, indien de totaalbedragen van de leveringen per afnemer in het betreffende tijdvak niet dan wel onjuist zijn vermeld in de opgaaf ICL.

Indien de Centrale eenheid ICT constateert dat de gegevens op de opgaaf ICL en de OB-aangifte niet overeenstemmen, wordt belanghebbende een mededeling gezonden, waarin hij wordt verzocht om de onjuistheden binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.

- 2. Bij het opleggen van de verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede/derde en vierde/volgend verzuim. Van een tweede respectievelijk derde, vierde en volgend verzuim is sprake, indien belanghebbende over de voorafgaande vierentwintig maanden reeds één respectievelijk twee, drie of meer keer een onjuiste opgaaf ICL heeft ingediend als bedoeld in deze paragraaf en die onjuistheid niet binnen de hem gestelde termijn heeft hersteld.

Bij vernietiging van de boete wegens avas telt het verzuim niet mee in de verzuimenreeks.

- 3. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur een boete op van € 113. In geval van een tweede of derde verzuim legt hij een boete op van € 226. In geval van een vierde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van € 1.134.

- 4. In uitzonderlijke gevallen kan een verzuimboete van maximaal € 4.537 worden opgelegd.

- 5. Het opleggen van een verzuimboete wegens het indienen van een onjuiste opgaaf ICL blijft achterwege, indien voor deze opgaaf ICL reeds een verzuimboete is opgelegd op de voet van paragraaf 31 van dit besluit.

- 6. Het opleggen van een verzuimboete wegens het indienen van een onjuiste opgaaf ICL blijft achterwege, indien reeds met toepassing van hoofdstuk IV van dit besluit ter zake van dezelfde onjuistheden een boete is opgelegd in verband met een onjuiste OB-aangifte.

Afdeling D

Verzuimboeten motorrijtuigenbelasting

§ 33. Betalingscontrole

(artikel 37 en artikel 70 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, hierna te noemen: Wet MB1994)

- 1. De inspecteur zendt aan de houder van een motorrijtuig met betrekking tot een bepaald tijdvak een rekening met daarop de voor dat tijdvak verschuldigde belasting, alsmede een datum waarop het bedrag uiterlijk moet zijn voldaan. Indien het bedrag niet uiterlijk op die datum is voldaan, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR.

- 2. Voor de hoogte van de verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, respectievelijk vierde/volgend verzuim. Van een tweede, derde respectievelijk vierde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in de periode van twee jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, reeds eerder in verzuim is geweest.

- 3. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur geen boete op. De inspecteur zendt belanghebbende daarvan een mededeling. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van € 22. Bij een derde verzuim legt hij een boete van € 45 op. Bij een vierde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van € 113. Indien het aldus berekende bedrag hoger is dan het bedrag van de niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betaalde belasting, wordt de verzuimboete vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

- 4. Het aantal verzuimen wordt gerekend per houder als bedoeld in de artikelen 7, 8 of 9 van de Wet MB 1994.

- 5. Indien voor hetzelfde tijdvak meer dan één rekening is verzonden, wordt het verzuim per rekening bepaald.

- 6. Verzuimen als bedoeld in de paragrafen 34 en 35 van dit besluit worden niet meegerekend.

- 7. Indien het bedrag van de verschuldigde belasting € 5 of minder bedraagt, legt de inspecteur geen verzuimboete op. Het verzuim telt niet mee in de verzuimenreeks.

- 8. Ingeval op grond van artikel 4a, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling MB 1994 de vergunning voor het betalen per maand van de belasting is geëindigd of door de inspecteur is ingetrokken, wordt op grond van artikel 20 van de AWR een naheffingsaanslag voor de resterende belastingschuld over het lopende tijdvak opgelegd. Indien het intrekken van de vergunning zijn oorzaak vindt in het niet aan de voorwaarden van de vergunning hebben voldaan door de belastingplichtige, legt de inspecteur een verzuimboete op als bedoeld in de voorgaande leden van deze paragraaf.

Indien de vergunning op verzoek van belanghebbende vervalt en op grond van artikel 20 van de AWR een naheffingsaanslag voor de resterende belastingschuld over het lopende tijdvak wordt opgelegd, legt de inspecteur geen verzuimboete op.

§ 34. Overige naheffingen in verband met de Wet MB 1994

- 1. Deze paragraaf heeft betrekking op de in de artikelen 33,34,35,35a, 36,52,53, 60,69 en 76 van de Wet MB 1994 genoemde naheffingen. Indien een of meer in deze artikelen omschreven feiten worden geconstateerd, is sprake van een verzuim. Ter zake van dat verzuim legt de inspecteur op grond van de artikelen 37, respectievelijk 54,61,70 of 77 van de Wet MB 1994 een verzuimboete op.

- 2. De verzuimboete bedraagt maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 45 en een maximum van € 4.537.

- 3. In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 67c van de AWR, wordt de verzuimboete in verband met een naheffing als bedoeld in artikel 35a van de Wet MB 1994 indien onderdeel a daarvan van toepassing is, gesteld op nihil.

- 4. Indien het bedrag van de na te heffen belasting € 5 of minder bedraagt, legt de inspecteur geen verzuimboete op.

§ 35. Verzuimboete in verband met bedrijfsvoertuigenpark

(artikel 37d van de Wet MB 1994)

- 1. Indien het in artikel 37d van de Wet MB 1994 genoemde feit wordt geconstateerd, is sprake van een verzuim. Ter zake van dat verzuim legt de inspecteur op grond van onderdeel b van dat artikel, een Verzuimboete op van maximaal € 453.

- 2. Voor de hoogte van de Verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, respectievelijk derde/volgend verzuim. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur een boete op van € 113. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van € 226. Bij een derde/volgend verzuim legt hij een boete op van € 453.

- 3. Het aantal verzuimen wordt gerekend per houder van de motorrijtuigen die behoren tot het bedrijfsvoertuigenpark waarvoor een vergunning op grond van artikel 37b van de Wet MB 1994 is verstrekt.

- 4. Voor het bepalen van het aantal verzuimen van de houder worden slechts die verzuimen in aanmerking genomen, die betrekking hebben op de in deze paragraaf bedoelde verzuimen in de laatste twaalf maanden voorafgaande aan het verzuim waarop de boete betrekking heeft. Verzuimen als bedoeld in de paragrafen 33 en 34 van dit besluit worden hierin niet meegerekend.

Afdeling E

Verzuimboete op grond van artikel 13 van de Wet belasting zware motorrijtuigen (hierna te noemen: Wet BZM)

§ 36. Verzuimboete op grond van artikel 13 van de Wet BZM

- 1. Indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur een Verzuimboete van ten hoogste € 4.537 oplegt.

- 2. Voor de hoogte van de Verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde, vijfde, zesde, respectievelijk zevende/volgend verzuim.

In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur een boete op van € 45. Bij een tweede verzuim legt hij een boete op van € 113. Bij een derde verzuim legt de inspecteur een boete op van € 226. Bij een vierde verzuim legt de inspecteur een boete op van € 453. Bij een vijfde verzuim legt hij een boete op van € 680. Bij een zesde verzuim legt de inspecteur een boete op van € 1.134. Bij een zevende/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van ten hoogste € 4.537.

- 3. Het aantal verzuimen wordt gerekend per houder als bedoeld in de artikelen 6, 7 of 8 van de Wet BZM.

- 4. Voor het bepalen van het aantal verzuimen van de houder worden slechts die verzuimen in aanmerking genomen, die betrekking hebben op de in deze paragraaf bedoelde verzuimen in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan het verzuim waarop de boete betrekking heeft.

- 5. In geval een overeenkomst met de inspecteur is gesloten tot het kunnen doen van aangifte per fax, kan de inspecteur aan de aangever op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet BZM een Verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.537 wegens het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.

Indien de inspecteur slechts één keer per maand het totaalbedrag van alle in die maand gedane aangiften int, worden betalingsverzuimen met betrekking tot die aangiften voor de toepassing van deze paragraaf aangemerkt als één verzuim.

Afdeling F

Boeten Douanewet

§ 37. Verzuimboeten ingevolge de artikelen 37,38 en 39 van de Douanewet (hierna te noemen: DW)

- 1. Met betrekking tot de in de artikelen 37,38 en 39 van de DW geregelde beboetbare feiten legt de inspecteur een verzuimboete op van € 90.

- 2. Een verzuimenreeks is niet van toepassing.

- 3. Bij de beboetbare feiten van de artikelen 37 en 38 van de DW kan de inspecteur zowel een verzuimboete opleggen aan de persoon die de formaliteiten moet vervullen als aan degene aan wiens toedoen het beboetbare feit kan worden toegeschreven.

§ 38. Vergrijpboeten ingevolge de artikelen 37,38 en 39 van de DW

- 1. Met betrekking tot de in de artikelen 37,38 en 39 van de DW geregelde beboetbare feiten legt de inspecteur een vergrijpboete op indien het beboetbare feit heeft geleid tot een douaneschuld die meer bedraagt dan € 90 aan rechten bij invoer en sprake is van opzet of grove schuld.

- 2. Indien aan meer dan een persoon een boete kan worden opgelegd in de zin van de artikelen 37,38 en 39 van de DW, legt de inspecteur aan elk van de personen aan wie opzet of grove schuld kan worden toegerekend, een vergrijpboete op.

§ 39. Verzuimboete entrepotvergunning

Krachtens artikel 81 van het Douanebesluit legt de inspecteur aan de entreposeur of de operateur die handelt in strijd met het bepaalde in de hem verleende entrepotvergunning een verzuimboete op van € 90.

Afdeling G

Verzuimboeten bij toepassing van artikel 53a van de Wet op de accijns en artikel 21 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten

§ 40. Dagaangiften accijns en van verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten

(artikel 67b van de AWR)

- 1. De inspecteur legt een verzuimboete op, indien belanghebbende op een later tijdstip aangifte doet dan drie dagen na het in artikel 52a van de Wet op de accijns, respectievelijk artikel 19 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten, bedoelde tijdstip.

- 2. De verzuimenreeks van paragraaf 22, vierde en vijfde lid, van dit besluit is van overeenkomstige toepassing.

§ 41. Dagaangiften accijns en van verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten

(artikel 67c van de AWR)

- 1. Het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van de belasting, die op de in artikel 53a van de Wet op de accijns bepaalde dag op aangifte moet worden voldaan, vormt een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR.

- 2. Het niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig betalen van de belasting, die op de in artikel 21 van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten bepaalde dag op aangifte moet worden voldaan, vormt een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR.

- 3. Voor de hoogte van de verzuimboete wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, respectievelijk vierde/volgend verzuim. In afwijking in zoverre van paragraaf 23 van dit besluit, is van een eerste verzuim sprake indien belanghebbende in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de betaling had moeten plaatsvinden, niet eerder in verzuim is geweest. Van een tweede, derde, respectievelijk vierde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in die periode van twaalf maanden éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

- 4. In geval van een verzuim wegens het niet tijdig betalen van de verschuldigde belasting, legt de inspecteur bij een eerste verzuim geen boete op. Belanghebbende wordt daarvan een mededeling gezonden. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van l procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 907. Bij een derde verzuim legt de inspecteur een boete op van 3 procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 1.361. Bij een vierde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 5 procent van de niet tijdig betaalde belasting, met een maximum van € 2.268.

- 5. Voor de hoogte van de verzuimboete wegens het niet of gedeeltelijk niet betalen van de verschuldigde belasting wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde, respectievelijk vijfde/volgend verzuim. In afwijking in zoverre van paragraaf 23 van dit besluit, is van een eerste verzuim sprake indien belanghebbende in de periode van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de betaling had moeten plaatsvinden, niet eerder in verzuim is geweest. Van een tweede, derde, vierde, respectievelijk vijfde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in die periode van twaalf maanden éénmaal respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

- 6. In geval van een verzuim wegens het niet dan wel gedeeltelijk niet betalen van de verschuldigde belasting, legt de inspecteur bij een eerste verzuim een boete op van l procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 1.134. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van 3 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 2.268. Bij een derde verzuim legt hij een boete op van 5 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 4.537. Bij een vierde verzuim legt de inspecteur een boete op van 7 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 4.537. In geval van een vijfde/volgend verzuim legt de inspecteur een boete op van 10 procent van de niet betaalde belasting, met een maximum van € 4.537.

Hoofdstuk VI

Bijzondere omstandigheden

§ 42. Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van de hoofdstukken III, IV en V bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

§ 43. Strafverzwarende omstandigheden

- 1. In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met het aantal malen dat vergrijpen in een bepaalde periode hebben plaatsgevonden (recidive). Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd. In geval van recidive wordt de vergrijpboete bij grove schuld verhoogd tot maximaal 50 procent en de vergrijpboete bij opzet tot maximaal 100 procent Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering volgens artikel 76, tweede lid van de AWR of op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de inspecteur opgelegde vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

- 2. Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

- 3. De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van paragraaf 25, tweede en derde lid, van dit besluit, op te leggen boete te verhogen tot maximaal 100 procent Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald omvangrijk of verhoudingsgewijs omvangrijk is, verhoogt de inspecteur de vergrijpboete eveneens tot maximaal 100 procent.

- 4. Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

§ 44. Wanverhouding/Verzachtende omstandigheden

Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van de hoofdstukken III, IV en V op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe

invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

§ 45. Financiële omstandigheden

Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft kunnen de financiële omstandigheden van belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.

HOOFDSTUK VII

Overgangs- en slotbepaling

§ 46. Overgangsrecht

- 1. Het bepaalde in dit besluit is van toepassing met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken en tijdstippen die aanvangen onderscheidenlijk liggen op of na l januari 1998. Voor aangiften vermogensbelasting vindt dit besluit toepassing met betrekking tot aangiften die betrekking hebben op het tijdvak dat volgt op het in de vorige volzin bedoelde tijdvak.

- 2. In afwijking van het eerste lid hebben met ingang van l januari 1998 onmiddellijke werking:

- de paragrafen 11 tot en met 19 van dit besluit;

- de in paragraaf 24, tweede lid, van dit besluit genoemde strafmaat van 5 procent met een maximum van € 4.537 indien wegens grove schuld of opzet niet of niet tijdig betalingen van aangiftebelastingen zijn gedaan over tijdvakken en tijdstippen die eindigen voor l januari 1998, terwijl na l januari 1998 vrijwillige verbetering heeft plaatsgevonden.

- 3. Voor het bepalen van het aantal verzuimen als bedoeld in de paragrafen 21 en 23 van dit besluit, worden mede in aanmerking genomen, de verzuimen die zijn begaan onder het oude recht

- 4. In de gevallen waarin op grond van de voorgaande leden van deze paragraaf dit besluit nog niet van toepassing is, behoudt het Voorschrift administratieve boeten 1993 (regeling van 28 september 1992, Stcrt. 193, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 28 maart 1995, Stcrt. 107) zijn werking.

§ 47. Slotbepaling

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (afgekort: BBBB1998).