Wijzigingen loonbelasting 2012
2.1 Spaarloon en levensloopregeling
Per 1 januari 2012 vervallen de spaarloonregeling en de levensloopregeling. Voor beide regelingen geldt overgangsrecht. Per 1 januari 2013 wordt een nieuwe spaarfaciliteit ingevoerd, het vitaliteitssparen.
2.1.1 Overgangsrecht spaarloonregeling per 1 januari 2012
Vanaf 1 januari 2012 kan het hele tegoed van de spaarloonregeling belastingvrij worden opgenomen. Maar men kan er ook voor kiezen het tegoed op de spaarloonrekening te laten staan om gebruik te kunnen blijven maken van de vrijstelling in box 3. Elk jaar blijft dan een deel van het spaartegoed vrijvallen. Op dat deel is dan niet langer de vrijstelling van box 3 van toepassing. Voor het deel van het spaarloon dat op de spaarloonrekening blijft staan – met uitzondering van het vrijgevallen tegoed – blijft de vrijstelling van box 3 gelden tot 1 januari 2016.
2.1.2 Overgangsrecht levensloopregeling per 1 januari 2012
Per 1 januari 2012 is de levensloopregeling niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers. De levensloopregeling wordt vanaf 2012 nog opengehouden voor deelnemers die op 31 december 2011 een saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Deelnemers met een saldo minder dan € 3.000 kunnen in 2012 en 2013 niet meer bijstorten, overige deelnemers kunnen dat wel. Bij de inleg wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd.
Vanaf het jaar 2014 kunnen alleen nog deelnemers die op 31 december 2011 € 3.000 of meer hebben opgebouwd, gebruikmaken van de levensloopregeling totdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt of met pensioen zijn gegaan.
Alle deelnemers aan de levensloopregeling kunnen in het jaar 2013 hun levenslooptegoed zonder belastingheffing omzetten in vitaliteitssparen. Van de deelnemers die op 31 december 2011 minder dan € 3.000 hebben opgebouwd en in het jaar 2013 het tegoed niet omzetten in vitaliteitssparen, wordt het levenslooptegoed op 31 december 2013 belast als loon.
Vanaf het jaar 2014 kan er alleen nog circa € 20.000 uit levensloop zonder belastingheffing worden omgezet in vitaliteitssparen. Over het meerdere dient dan belasting te worden betaald.
2.1.3 Vanaf 1 januari 2013: vitaliteitssparen
Per 1 januari 2013 wordt een nieuwe spaarfaciliteit ingevoerd, het vitaliteitssparen. Vitaliteitssparen stelt deelnemers in staat fiscaal voordelig te sparen en is toegankelijk voor werknemers, ondernemers (waaronder zzp-ers) en resultaatgenieters. De regeling kent geen opnamedoelen. De stortingen in vitaliteitssparen zijn fiscaal aftrekbaar in box 1 en er wordt pas belasting geheven bij opname van het tegoed. Jaarlijks kan er maximaal € 5.000 fiscaal aftrekbaar gestort worden. Het opgebouwde, nog niet opgenomen, tegoed in vitaliteitssparen is niet belast in box 3. Het maximale fiscaal gefaciliteerd op te bouwen vermogen bedraagt in totaal € 20.000.
2.2 30% regeling
Werknemers die naar Nederland komen, kunnen onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding voor de extraterritoriale kosten krijgen van 30% van het loon inclusief de vergoeding. Deze zogenoemde 30%-regeling wordt vanaf 1 januari 2012 onder andere op de volgende punten aangescherpt:
- schaarse specifieke deskundigheid
- periode dat van de 30% regeling gebruik gemaakt kan worden
- definitie van het begrip ‘ingekomen werknemer’
- promovendi
Als een werknemer niet (meer) onder de 30%-regeling valt, dan kunnen wel de werkelijke extraterritoriale kosten vrij worden vergoed.
2.2.1 Schaarse specifieke deskundigheid
Om gebruik te kunnen maken van de 30%-regeling moet de werknemer die naar Nederland komt, beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt schaars aanwezig is. Per 1 januari 2012 wordt dit ingevuld met een salarisnorm: er is sprake van een schaarse specifieke deskundigheid als de werknemer een fiscaal loon heeft van € 35.000 (exclusief de vergoeding) of meer. Voor wetenschappers geldt geen salarisnorm. Voor werknemers met een afgeronde masteropleiding die 29 jaar of jonger zijn geldt een verlaagd inkomenscriterium van € 26.605. In de meeste gevallen zal niet specifiek meer op schaarste worden getoetst. Dit gebeurt alleen nog wanneer (bijna) een gehele beroepsgroep boven de salarisnorm uitkomt.
2.2.2 Periode dat er gebruik gemaakt kan worden van de 30% regeling
Nu kan er maximaal 10 jaar gebruik gemaakt worden van de 30%-regeling. Deze periode wordt met ingang van 1 januari 2012 ingekort naar 8 jaar. Deze aanpassing geldt niet voor werknemers die voor 1 januari 2012 al gebruik maakten van de 30%-regeling. De looptijd van maximaal 8 jaar geldt dus alleen voor nieuwe gevallen.
2.2.3 Definitie ‘ingekomen werknemer’
De 30%-regeling voor werknemers die naar Nederland komen geldt vanaf 1 januari 2012 alleen voor werknemers die minstens 150 kilometer van de Nederlandse grens woonden voordat zij in Nederland gingen werken.
2.2.4 Promovendi
Buitenlanders die na hun promotie aan een Nederlandse universiteit in Nederland gaan werken, konden geen gebruik maken van de 30%-regeling doordat de periode van promoveren werd gezien als periode van verblijf in Nederland waardoor geen sprake was van een vanuit het buitenland ingekomen werknemer. Per 1 januari 2012 wordt de periode van promoveren voor de 30%-regeling niet gezien als periode van verblijf in Nederland zodat deze groep wel in aanmerking kan komen voor de 30%-regeling bij de eerste baan na promoveren.
2.2.5 Overgangsrecht
Voor ingekomen werknemers die vóór 1 januari 2012 onder de 30%-regeling vallen, geldt overgangsrecht. Er zijn 2 situaties mogelijk:
- de werknemer heeft op 1 januari 2012 nog geen 5 jaar gebruikgemaakt van de 30%-regeling. Na afloop van het 5e jaar dat deze werknemer gebruik maakt van de 30%-regeling wordt getoetst of deze werknemer voldoet aan het nieuwe inkomenscriterium en aan de aangescherpte definitie van ingekomen werknemer (150 kilometercriterium). Voldoet de werknemer niet dan valt deze werknemer vanaf dat moment niet meer onder de 30%-regeling.
- de werknemer heeft op 1 januari 2012 al 5 jaar gebruikgemaakt van de 30%-regeling. In dit geval wordt niet opnieuw getoetst aan de nieuwe criteria en blijft de looptijd van de 30%-regeling maximaal 10 jaar.
2.3 Bijtelling auto van de zaak
Met ingang van 1 juli 2012 worden de CO2-grenzen voor het 14%-tarief (zeer zuinig auto’s) en het 20%-tarief (zuinige auto’s) van de bijtelling auto van de zaak aangescherpt. Daarna vindt een jaarlijkse aanpassing plaats per 1 januari (vanaf 1 januari 2013).
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 0%-tarief voor de bijtelling. Op auto’s die al voor 1 januari 2012 zijn aangeschaft en niet meer dan 50 gr/km CO2 uitstoten, is voor zover ze daar nog geen recht op hadden vanaf 1 januari 2012 het 0% tarief van toepassing tot 1 januari 2017. Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 7%-tarief voor de bijtelling. Het huidige onderscheid in CO2-grenzen voor benzine en diesel verdwijnt. De komende jaren groeien deze grenzen langzaam naar elkaar toe. Vanaf 2015 wordt er geen onderscheid meer gemaakt.
In de tabel hieronder zijn de CO2-schijfgrenzen per 1 januari 2011, per 1 januari 2012 en per 1 juli 2012 opgenomen.
Bijtelling afhankelijk van CO2-uitstoot (in gr/km)
|
2011 |
1 januari 2012 |
1 juli 2012 |
Alle brandstoffen m.u.v. diesel |
|
|
|
0% bijtelling |
0 |
<51 |
<51 |
14% bijtelling |
<111 |
51-110 |
51-102 |
20% bijtelling |
111-140 |
111-140 |
103-132 |
25% bijtelling |
>140 |
>140 |
>132 |
|
|
|
|
Diesel |
|
|
|
14% bijtelling |
<96 |
<96 |
<92 |
20% bijtelling |
96-116 |
96-116 |
92-114 |
25% bijtelling |
>116 |
>116 |
>114 |
|
|
|
|
Auto’s met een 20% of 14% bijtelling waarvan het kenteken vóór 1 juli 2012 op naam is gesteld, houden dat lagere bijtellingspercentage totdat de auto een andere eigenaar én andere gebruiker krijgt. In dat geval zal het bijtellingspercentage met ingang van 1 juli 2017 worden aangepast overeenkomstig de dan geldende normen. Auto’s met een 20% of 14% bijtelling die vanaf 1 juli 2012 op naam worden gesteld, houden dat lagere bijtellingspercentage voor een periode van 60 maanden. Die periode van 60 maanden begint op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het kenteken van de auto voor het eerst op naam is gesteld. Aan het eind van die periode wordt bekeken of de auto tegen de dan geldende CO2-grenzen opnieuw voor een 60 maanden periode voor een verlaagd bijtellingspercentage in aanmerking komt.
2.4 Bestelauto van de zaak
Een werknemer die een bestelauto van de zaak uitsluitend zakelijk (dus: 0 kilometer privé) gebruikt, kan vanaf 1 januari 2012 gebruikmaken van de Verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto. Er vindt dan geen bijtelling auto van de zaak plaats. En er hoeft geen rittenregistratie te worden bijgehouden. Dit is een nieuwe regeling naast bijvoorbeeld de bestaande mogelijkheid om met behulp van een rittenregistratie aan te tonen dat het privégebruik niet meer dan 500 km per jaar bedraagt.
2.5 Werkkostenregeling
Per 1 januari 2011 is een nieuwe regeling ingevoerd: de werkkostenregeling (WKR). De werkkostenregeling gaat vanaf 2014 definitief in de plaats komen van de huidige regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Het is op dit moment nog niet verplicht gebruik te maken van de werkkostenregeling. Tot en met 2013 mag ieder jaar gekozen worden voor de werkkostenregeling of voor de bestaande regels voor vrije vergoedingen en verstrekkingen. Na 2013 geldt de werkkostenregeling voor alle werkgevers.
In de WKR kan, naast een aantal gerichte vrijstellingen, maximaal 1,4% van het totale fiscale loon (de ‘vrije ruimte’) worden besteed aan onbelaste vergoedingen en verstrekkingen voor werknemers. Over het bedrag boven de vrije ruimte (en afgezien van de gerichte vrijstellingen) moet de werkgever loonbelasting betalen in de vorm van een (gebruteerde) eindheffing van 80%.
De waarde van voorzieningen zoals die gelden onder de WKR zijn geïndexeerd. Voor een maaltijd in een bedrijfskantine geldt als normbedrag € 2,95 (€ 2,90) per maaltijd. Voor huisvesting en inwoning geldt als normbedrag € 5,10 (€ 5,00) per dag.
Voor meer informatie over toepassing van de werkkostenregeling zie:
http://www.belastingdienst.nl/zakelijk/loonheffingen/werkkostenregeling/
2.6 Bestaande regeling vrije vergoedingen en verstrekkingen
Indien niet wordt gekozen voor de werkkostenregeling, is de bestaande regeling over vrije vergoedingen en verstrekkingen van toepassing:
2.6.1 Reiskostenvergoeding
De maximale belastingvrije vergoeding van zakelijke kilometers is € 0,19 (€ 0,19) per kilometer, ongeacht het vervoermiddel. Als een werknemer met het openbaar vervoer reist, kan de werkgever kiezen: er kan maximaal € 0,19 (€ 0,19) per kilometer belastingvrij worden vergoed, maar in plaats daarvan mogen ook de werkelijke reiskosten belastingvrij worden vergoed.
2.6.2 Maaltijden in bedrijfskantines
Voor een maaltijd in een bedrijfskantine gelden de volgende normbedragen:
|
2012 |
2011 |
Warme maaltijd Koffiemaaltijd/Lunch Ontbijt |
€ 4,30 € 2,25 € 2,25 |
€ 4,25 € 2,20 € 2,20 |
2.6.3 Consumpties tijdens werktijd
De vrijgestelde vergoeding voor consumpties tijdens werktijd (maaltijden vallen hier niet onder) bedraagt maximaal € 2,75 (€ 2,75) per week of € 0,55 (€ 0,55) per dag.
2.6.4 Personeelsleningen
Er is in 2012 geen sprake van een te belasten rentevoordeel als de werknemer ten minste 2,85% (2,5%) rente betaalt over het geleende bedrag.
2.6.5 Geschenkenregeling
De werkgever mag 20% eindheffing toepassen over geschenken in natura aan een werknemer, voor zover de waarde in het economische verkeer niet meer is dan € 70 (€ 70) per kalenderjaar.
2.6.6 Fietsregeling
De werkgever kan eens per drie jaren de aanschafkosten van een fiets van de werknemer tot een bedrag van € 749 (€ 749) onbelast vergoeden als de werknemer voor woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.
De werkgever mag voor met de fiets samenhangende zaken in 2012 maximaal € 82 (€ 82) onbelast aan zijn werknemer vergoeden of verstrekken. Het maximum van € 82 per kalenderjaar geldt voor vergoedingen en verstrekkingen samen.
2.7 Vrijwilligers
Met ingang van 1 januari 2012 mogen ook algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) die aangifte vennootschapsbelasting moeten doen, gebruikmaken van de vrijwilligersregeling: onder voorwaarden hoeft er geen loonheffing betaald te worden over vergoedingen en verstrekkingen aan vrijwilligers. De inhoud van de vrijwilligersregeling verandert niet.
2.8 Kleinebanenregeling
De kleinebanenregeling wordt per 1 januari 2012 afgeschaft. De kleinebanenregeling regelde dat voor de werknemer jonger dan 23 jaar met een kleine baan geen premies werknemersverzekeringen betaald hoefde te worden en dat voor die werknemer de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet op nul werd gesteld.
Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, of indien u geadviseerd wilt worden op uw specifieke situatie nodigen wij u van harte uit om contact met ons op te nemen via e-mail of per telefoon op het nummer 020-57 09 440 (kantoor Amsterdam) of 010-20 10 466 (kantoor Rotterdam).
Wij maken graag tijd voor u!