taxci
 

Deelnemingsvrijstelling - welke belangen komen in aanmerking voor vrijstelling?

Laatst gewijzigd: 21-07-2021

De belangrijkste voorwaarde die voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling wordt gesteld is dat er sprake moet zijn van een deelneming in een ander zelfstandig lichaam die niet als een beleggingsdeelneming kwalificeert.

Hierna worden de exacte voorwaarden weergeven die gelden in zowel nationale als internationale verhoudingen. In de wet worden de volgende eisen gesteld:

1.  Het moet gaan om een participatie in een ander lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal

Wat hier in ieder geval onder valt zijn aandelenbelangen in Nederlandse BV's en NV's en aandelenbelangen in vergelijkbare buitenlandse ondernemingen. Daarnaast kunnen ook participaties in een fonds voor gemene rekening, een lidmaatschap in een coöperatie en een open commanditaire vennootschap kwalificeren.

Een belangrijke uitzondering geldt voor belangen in beleggingsinstellingen (wel aan vennootschapsbelasting onderworpen, maar tegen nultarief belast, of geheel vrijgesteld). Een participatie in een beleggingsinstelling kwalificeert in beginsel niet voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling omdat dergelijke deelnemingen veelal "als belegging worden gehouden". Zie verder hierna onder 3.  

Alhoewel de wet alleen spreekt van formele eigendom van bijvoorbeeld aandelen, is door rechtspraak inmiddels bevestigd dat ook het volledig economisch belang, optierechten en afgeleide instrumenten (derivaten) kunnen kwalificeren.       

2.  Deze participatie moet minimaal 5% van het nominaal gestorte kapitaal of van de stemrechten vertegenwoordigen

De 5%-grens is ingevoerd om te voorkomen dat pure beleggingen onder de vrijstelling zouden worden gebracht. Indien bijvoorbeeld tijdelijk overtollig kasgeld op de beurs wordt belegd in aandelen (minder dan 5% belangen), dan zal over het beleggingsrendement gewoon vennootschapsbelasting verschuldigd zijn. Hier staat dan tegenover dat in nationale verhoudingen een belang van 5% of meer in beginsel altijd voor de vrijstelling kan kwalificeren.

In een aantal bijzondere gevallen kan de deelnemingsvrijstelling toch van toepassing zijn op een aandelenbelang van minder dan 5%. Zo worden winstbewijzen van een lichaam en schuldvorderingen die feitelijk als eigen vermogen fungeren ook als deelneming gezien. Daarnaast kan een minder dan 5% belang kwalificeren als bijvoorbeeld een belastingplichtige zelf de 5% grens niet haalt maar een met de belastingplichtige verbonden lichaam/persoon wel, of bijvoorbeeld wanneer door vervreemding of verwatering het belang onder de 5%-grens zakt (aflopend belang).  

Bij lichamen die een in aandelen verdeeld kapitaal hebben, zoals de BV en de NV, zal het bepalen van de 5%-grens meestal geen problemen opleveren. Wel kunnen problemen ontstaan bij belangen die rond de 5% schommelen. De 5%-grens is een absolute grens  waardoor vrijstelling afwisselend wel en niet van toepassing kan zijn (compartimentering). Voor meer informatie hierover verwijzen wij naar de pagina Deelnemingsvrijstelling - wat is precies vrijgesteld?

Bij lichamen die aandelen hebben zonder nominale waarde kan het beoordelen van de 5%- grens ook tot problemen leiden. Het percentage mag dan worden bepaald in de verhouding belang in het kapitaal ten opzichte van het totaal kapitaal. 

De deelnemingsvrijstelling kan eveneens van toepassing zijn als minder dan 5% van de aandelen maar wel tenminste 5% van de stemrechten wordt gehouden. Hiervoor is vereist dat de aandelen (en stemrechten) worden gehouden in een vennootschap die is gevestigd in een EU-lidstaat. Daarnaast dient Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dat voorziet in een verlaging van belastingheffing op dividenden op grond van het aantal stemrechten te hebben gesloten met het land van vestiging.

Ook bij de beantwoording van de vraag of de buitenlandse dochtermaatschappij kwalificeert als "een lichaam met een in aandelen verdeeld kapitaal" kunnen problemen ontstaan. In het buitenland kunnen rechtsvormen voorkomen die niet op alle punten vergelijkbaar zijn met de rechtsvormen die wij in Nederland kennen. In de prakrijk heeft dit tot veel discussie en rechtspraak geleid wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een beleidsnotitie waarin het standpunt van de belastingdienst ten aanzien van de kwalificatie van buitenlandse rechtspersonen vrij gedetailleerd is beschreven.  Voor meer informatie verwijzen wij naar de pagina Deelnemingsvrijstelling - kwalificatie buitenlandse rechtsvormen.      

3.  De deelneming dient geen laagbelaste beleggingsdeelneming te zijn

De deelnemingsvrijstelling geldt in beginsel niet voor fiscale beleggingsinstellingen (zowel ten aanzien van moeder als dochter). Bij een fiscale beleggingsinstelling als deelneming is het belangrijkste criterium voor het zijn van een beleggingsdeelneming het oogmerk van de aandeelhouder (oogmerktoets). De deelneming wordt geacht als belegging te worden gehouden indien het beoogde rendement overeenkomt met een rendement dat wordt behaald bij normaal vermogensbeheer. Hierbij zijn de aard, functie en activiteiten van de deelneming en de aandeelhouder van belang.

Een deelneming wordt ook geacht een beleggingsdeelneming te zijn als deze grotendeels belangen van minder dan 5% in andere vennootschappen houdt of een groepsfinancieringsfunctie vervult. Indien sprake is van een beleggingsdeelneming kan de deelnemingsvrijstelling alsnog van toepassing zijn als er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming.

De deelnemingsvrijstelling kan wel van toepassing zijn op een beleggingsdeelneming indien aan de zogenaamde “bezittingentoets” of de “onderworpenheidstoets” is voldaan, in dat geval is er sprake van een kwalificerende beleggingsdeelneming. De bezittingentoets houdt in dat de middellijke en onmiddellijke bezittingen van de deelneming voor tenminste 50% dienen te bestaan uit andere bezittingen dan laagbelaste vrije beleggingen. Vrije beleggingen zijn andere beleggingen dan welke noodzakelijk zijn voor de ondernemingsactiviteiten, bijvoorbeeld 'gewone' beleggingen, groepsvorderingen en ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen die niet als doel hebben het uitvoeren van de ondernemingsactiviteiten. Een vrije belegging is laagbelast indien deze is onderworpen aan een winstbelasting van minder dan 10%.

De onderworpenheidstoets geeft aan dat de deelnemingsvrijstelling altijd van toepassing is indien de deelneming is onderworpen aan een reële heffing. Een reële heffing wordt aanwezig geacht bij een statutair winstbelastingtarief van tenminste 10% waarbij de belastinggrondslag niet significant mag afwijken van de Nederlandse maatstaven.       

Voor voordelen uit deelnemingen die wel een beleggingsdeelneming zijn maar geen kwalificerende beleggingsdeelneming geldt in plaats van de deelnemingsvrijstelling een deelnemingsverrekening om dubbele belasting te voorkomen.

Terug naar index - De Nederlandse deelnemingsvrijstelling