taxci
 

Wijzigingen Inkomstenbelasting 2012

Laatst gewijzigd: 07-02-2012

1.1 Tarieven

1.2 Heffingskortingen

1.3 Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

1.4 Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen

1.5 Reisaftrek

1.6 Eigen Woning

1.7 Regeling specifieke zorgkosten

1.8 Aftrek levensonderhoud voor kinderen

1.9 Weekenduitgaven gehandicapten

1.10 Scholingsuitgaven

1.11 Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

1.12 Giftenaftrek

1.13 Aftrek uitgaven monumentenpanden

1.14 Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

1.15 Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen

1.16 Investeringsaftrek

1.17 Ondernemersaftrek

1.18 MKB-winstvrijstelling

1.19 Oudedagsreserve

1.20 Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

1.21 BOX 3

1.1         Tarieven

1.1.1         Tarief Box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning)

2012

Belastbaar inkomen meer dan

Maar niet meer dan

Belastingtarief

Tarief premie volksverzekeringen

Totaal tarief

Heffing over totaal van de schijven

Jonger dan 65 jaar

-

€ 18.945

€ 33.863

€ 56.491

 

 

€ 18.945

€ 33.863

€ 56.491

 

 

1,95%

10,80%

42%

52%

 

 

31,15%

31,15%

 

 

 

33,1%

41,95%

42%

52%

 

 

€ 6.270

€ 12.528

€ 22.031

 

65 jaar en ouder

 

 

 

 

 

Ouder dan 65 maar geboren vanaf 1 januari

1946

-

€ 18.945

€ 33.863

€ 56.491

 

 

 

 

€ 18.945

€ 33.863

€ 56.491

 

 

 

 

1,95%

10,80%

42%

52%

 

 

 

 

13,25%

13,25%

 

 

 

 

15,20%

24,05%

42%

52%

 

 

 

 

€ 2.879

€ 6.466

€ 15.969

 

Geboren vóór 1 januari 1946

-

€ 18.945

€ 34.055

€ 56.491

 

 

€ 18.945

€ 34.055

€ 56.491

 

 

1,95%

10,80%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

15,20%

24,05%

42%

52%

 

 

€ 2.879

€ 6.512

€ 15.935

 

2011

Belastbaar inkomen meer dan

Maar niet meer dan

Belastingtarief

Tarief premie volksverzekeringen

Totaal tarief

Heffing over totaal van de schijven

Jonger dan 65 jaar

-

€ 18.628

€ 33.436

€ 55.694

 

 

€ 18.628

€ 33.436

€ 55.694

 

 

1,85%

10,80%

42%

52%

 

 

31,15%

31,15%

 

 

33%

41,95%

42%

52%

 

 

€ 6.147

€ 12.358

€ 21.706

65 jaar en ouder

 

 

 

 

 

Geboren in 1946*

-

€ 18.628

€ 33.436

€ 55.694

 

 

€ 18.628

€ 33.436

€ 55.694

 

 

 

1,85%

10,80%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

15,10%

24,05%

42%

52%

 

 

€ 2.812

€ 6.373

€ 15.721

Geboren vóór 1 januari 1946

-

€ 18.628

€ 33.485

€ 55.694

 

 

€ 18.628

€ 33.485

€ 55.694

 

 

1,85%

10,80%

42%

52%

 

 

13,25%

13,25%

 

 

15,10%

24,05%

42%

52%

 

 

€ 2.812

€ 6.385

€ 15.712

 

 * inclusief houdbaarheidsbijdrage

 Premiepercentages volksverzekeringen:

AOW          17,90%

ANW            1,10%

AWBZ        12,15%

                    31,15%

* houdbaarheidsbijdrage

De houdbaarheidsbijdrage is ingevoerd per 1 januari 2011. Door deze maatregel wordt de tweede tariefschijf jaarlijks nog maar met 75% van de inflatie aangepast, waardoor mensen sneller in de derde tariefschijf vallen. De regeling geldt voor mensen die geboren zijn vanaf 1 januari 1946.

1.1.2         Tarief Box 2 (belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang)

Het tarief voor de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang bedraagt 25%. Het tarief is niet gewijzigd.

1.1.3         Tarief Box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen)

Het tarief van de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 30% en is niet gewijzigd. Het forfaitaire rendement is ongewijzigd en bedraagt 4% van de grondslag sparen en beleggen. Het tarief komt dan per saldo neer op 1,2% belasting over de grondslag sparen en beleggen.

1.2                Heffingskortingen

1.2.1                Bedragen heffingskortingen

Heffingskorting

Jonger dan 65 jaar

65 jaar en ouder

 

2012

2011

2012

2011

Algemene heffingskorting

€ 2.033

€ 1.987

€ 934

€ 910

Maximale arbeidskorting lagere inkomens

  • tot 57 jaar
  • 57, 58, of 59 jaar
  • 60 of 61 jaar
  • 62 t/m 64 jaar
  • 65 jaar en ouder

 

 

€ 1.611

 

 

€ 1.574

€ 1.838

€ 2.100

€ 2.362

 

 

 

 

 

 

€ 740

 

 

 

 

 

 

€ 1.081

Maximale arbeidskorting inkomen hogere inkomens

  • tot 57 jaar
  • 57, 58, of 59 jaar
  • 60 of 61 jaar
  • 62 t/m 64 jaar
  • 65 jaar en ouder

 

 

€ 1.533

 

 

 

€ 1.497

€ 1.761

€ 2.023

€ 2.285

 

 

 

 

 

 

€ 704

 

 

 

 

 

 

€ 1.046

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

€ 2.133

€ 1.871

€ 980

€ 857

Alleenstaande-ouderkorting

€ 947

€ 931

€ 435

€ 427

Aanvullende alleenstaande-ouderkorting

€ 1.319

€ 1.523

€ 606

€ 697

Jonggehandicaptenkorting

€ 708

€ 696

 

 

Ouderenkorting

 

 

€ 762

€ 739

Alleenstaande ouderenkorting

 

 

€ 429

€ 421

Doorwerkbonus

  • 62 jaar 1,5% (5%)
  • 63 jaar 6% (7%)
  • 64 jaar 8,5% (10%)
  • 65 jaar 2% (2%)
  • 66 jaar 2% (2%)
  • 67 (e.v.) jaar 1% (1%)

 

€ 719

€ 2.873

€ 4.070

 

€ 2.354

€ 3.295

€ 4.708

 

 

 

 

€ 958

€ 958

€ 479

 

 

 

 

€ 942

€ 942

€ 471

Levensloopverlofkorting (per jaar van deelname)

€ 205

€ 201

 

 

Ouderschapsverlofkorting (per verlofuur)

4,18

4,11

 

 

Korting maatschappelijke beleggingen

0,7%*

1,0%*

0,7%*

1,0%*

Korting directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen

0,7%*

1,0%*

0,7%*

1,0%*

* van de vrijstelling in box 3

1.2.2         Algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. Partners hebben allebei recht op deze heffingskorting. Als één van de partners geen of weinig inkomsten heeft en dus zijn eigen heffingskorting niet (helemaal) gebruikt, kan hij onder voorwaarden (een deel van) het bedrag rechtstreeks uitbetaald krijgen door de Belastingdienst. Voorwaarde voor uitbetaling is dat de partner van de belastingplichtige voldoende inkomen heeft en daarbij voldoende belasting betaalt. Deze uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner wordt afgebouwd in 15 jaar tijd met 6,67% per jaar. De afbouw is gestart in 2009. Dit betekent dat er in 2012 ten hoogste € 1.491 (73,33%) van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner.

De beperking van de uitbetaling geldt niet indien de belastingplichtige die zijn heffingskorting niet volledig gebruikt geboren is voor 1-1-1963. Voor deze groep blijft – mits ook aan de andere voorwaarden is voldaan – de uitbetaling voor 100% gehandhaafd. In 2011 gold deze uitzondering nog indien de belastingplichtige geboren is voor 1-1-1972 of indien er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn. In 2012, 2013 en 2014 worden deze uitzonderingen stapsgewijs afgeschaft. Dit betekent dat in 2012 ten hoogste € 1.762 (86,67%) van de algemene heffingskorting wordt uitbetaald aan de minstverdienende partner als die tussen 1-1-1963 en 1-1-1972 geboren is of als er in het huishouden kinderen van 5 jaar of jonger aanwezig zijn.

1.2.3         Arbeidskorting

Een belastingplichtige heeft recht op arbeidskorting als hij één van de volgende inkomsten heeft: loon, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Die inkomsten moeten met tegenwoordige arbeid worden genoten. Zie voor de nieuwe maximumbedragen van de arbeidskorting voor 2012 de overzichtstabel. De hoogte van arbeidskorting is afhankelijk van het gezamenlijk bedrag van de hiervoor bedoelde inkomsten uit tegenwoordige arbeid (het arbeidsinkomen) en het maximum van de arbeidskorting. De verhoging van de arbeidskorting voor ouderen vanaf 57 jaar komt te vervallen vanaf 1 januari 2012.

1.2.4         Inkomensafhankelijke combinatiekorting

De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor minstverdienende partners en alleenstaande ouders die de zorg hebben voor kinderen onder de 12 jaar. Het basisbedrag van deze heffingskorting is € 1.024 (€ 780) indien met werken een arbeidsinkomen van minimaal € 4.814 (€ 4.734) wordt verdiend of indien er recht bestaat op de zelfstandigenaftrek. Voor elke euro die meer wordt verdiend dan € 4.814 (€ 4.734) loopt de inkomensafhankelijke combinatiekorting met 4% (3,8%) op tot maximaal € 2.133 (€ 1.871). Dit maximale bedrag wordt bereikt bij een arbeidsinkomen van € 32.539 (€ 33.444).

1.2.5           Alleenstaande-ouderkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande-ouderkorting als hij in 2012 meer dan zes maanden:

  • geen partner heeft;
  • een huishouding voert met een kind dat hij/zij in belangrijke mate onderhoudt en dat op hetzelfde woonadres ingeschreven staat;
  • deze huishouding voert met minimaal één kind dat op 1 januari 2012 de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

De hoogte van de alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 947 (€ 931). Dit bedrag wordt vermeerderd met 4,3% van het arbeidsinkomen, maar maximaal met €1.319 (€ 1.523) indien het kind bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt. Het arbeidsinkomen is het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.

1.2.6           Jonggehandicaptenkorting

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 708 (€ 696) en geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (een zogenoemde Wajonguitkering), tenzij voor hem de ouderenkorting geldt. Belastingplichtigen komen ook voor de jonggehandicaptenkorting in aanmerking, indien weliswaar recht bestaat op een Wajonguitkering, maar niet daadwerkelijk een Wajonguitkering wordt ontvangen vanwege het hebben van een andere uitkering of ander inkomen uit arbeid.

1.2.7           Ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de ouderenkorting als hij op 31 december 2012 65 jaar of ouder is en een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 35.450 (€ 34.857). De ouderenkorting bedraagt € 762 (€ 739).

1.2.8           Alleenstaande ouderenkorting

Een belastingplichtige heeft recht op de alleenstaande ouderenkorting als hij recht heeft op een AOW-uitkering voor alleenstaanden. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 429 (€ 421).

1.2.9           Doorwerkbonus

De doorwerkbonus motiveert belastingplichtigen om door te blijven werken vanaf het jaar waarin zij 62 worden. Mensen die in een jaar 62 worden en werken, ontvangen deze doorwerkbonus die als heffingskorting via de aanslag inkomstenbelasting wordt toegekend. De doorwerkbonus loopt ook door na de 65-jarige leeftijd. De hoogte van de bonus loopt tot 65 jaar met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid op. De hoogte van de doorwerkbonus wordt berekend door een leeftijdsafhankelijk percentage (zie overzichtstabel) toe te passen op het arbeidsinkomen tussen € 9.295 en € 57.166 (€ 9.209 en € 56.280).

1.2.10         Levensloopverlofkorting

De levensloopverlofkorting vervalt per 1 januari 2012. Dat komt omdat de levensloopregeling per die datum is afgeschaft. De in het verleden opgebouwde levensloopverlofkorting blijft in tact voor deelnemers die op 31 december 2011 een positief saldo op hun levensloopregeling hebben staan. Deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een saldo van minimaal € 3.000 hebben staan, kunnen met de levensloopregeling doorgaan. Bij een nieuwe inleg wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd.

De levensloopverlofkorting is gelijk aan het bedrag van het opgenomen levenslooptegoed, maar ten hoogste € 205 (€ 201) per jaar waarin is gestort in de levensloopregeling. Bedragen aan levensloopverlofkorting die in voorafgaande jaren al zijn genoten worden in mindering gebracht.

1.2.11          Ouderschapsverlofkorting

De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in 2012 gebruik maakt van zijn wettelijke recht op ouderschapsverlof. De korting wordt berekend door het aantal uren ouderschapsverlof in het kalenderjaar te vermenigvuldigen met een bedrag van 50% van het bruto minimumuurloon per opgenomen verlofuur en bedraagt voor 2012 € 4,18 (€ 4,11) per verlofuur. De korting bedraagt niet meer dan de terugval in het belastbare loon in 2012 ten opzichte van 2011.

1.2.12          Korting voor maatschappelijke beleggingen

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in maatschappelijke beleggingen (groene beleggingen en sociaal-ethische beleggingen). De korting bedraagt in 2012 0,7% van het bedrag dat daarvoor is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. De korting wordt in stappen afgebouwd naar 0%: voor het jaar 2012 wordt deze korting verlaagd van 1,0% (2011) naar 0,7%, voor het jaar 2013 van 0,7% naar 0,4%. Met ingang van het jaar 2014 komt deze heffingskorting in het geheel te vervallen.

1.2.13          Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen

Deze korting geldt voor de belastingplichtige die belegt in direct durfkapitaal en in culturele beleggingen. De korting bedraagt in 2012 0,7% van het bedrag dat daarvoor is vrijgesteld op grond van de bepalingen in box 3. De korting wordt in stappen afgebouwd naar 0%: voor het jaar 2012 van 1,0% naar 0,7%, voor het jaar 2013 van 0,7% naar 0,4%. Met ingang van het jaar 2014 komt deze heffingskorting in het geheel te vervallen.

1.3             Aanslaggrens voor de inkomstenbelasting

De aanslaggrens voor de inkomstenbelasting is in 2012 € 45 (€ 44). Alleen als het verschil tussen de verschuldigde inkomstenbelasting en het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven meer bedraagt dan € 45 (€ 44) volgt een aanslag.

1.4             Teruggaafgrens loonbelasting en premie volksverzekeringen

De grens voor teruggaaf op verzoek, op grond van te veel ingehouden loonbelasting en premie volksverzekering over het belastingjaar 2012 blijft € 14 (€ 14). Naast de voorheffingen moeten ook in aanmerking worden genomen de voorlopige teruggaven (gezamenlijk genoemd: voorheffingssaldo). Als dit voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet of met niet meer dan € 14 (€ 14) overtreft, dan volgt geen aanslag.

1.5             Reisaftrek

Voor het regelmatig woon-werkverkeer met het openbaar vervoer kan de reisaftrek van toepassing zijn. Voor deze aftrek gelden een aantal voorwaarden:

  • De belastingplichtige moet beschikken over een openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring;
  • De per openbaar vervoer afgelegde enkele reisafstand moet meer dan 10 kilometer bedragen;
  • De belastingplichtige moet regelmatig (doorgaans minimaal één keer per week of minimaal 40 dagen in 2012) tussen zijn woning en zijn werkplek heen en weer reizen per openbaar vervoer.

Reiskosten openbaar vervoer

Enkele reisafstand woon-werkverkeer in km

Aftrekbedrag in 2012

Aftrekbedrag in 2011

Meer dan

Niet meer dan

 

 

0

10

-

-

10

15

€ 436

€ 428

15

20

€ 582

€ 572

20

30

€ 974

€ 957

30

40

€ 1.207

€ 1.186

40

50

€ 1.574

€ 1.547

50

60

€ 1.751

€ 1.721

60

70

€ 1.943

€ 1.910

70

80

€ 2.008

€ 1.974

80

-

€ 2.036

€ 2.001

Voor de belastingplichtige die op drie, twee of één dag per week naar dezelfde plaats van werkzaamheden reist per openbaar vervoer, bedraagt het aftrekbedrag indien de reisafstand niet meer beloopt dan 90 kilometer: driekwart, de helft respectievelijk een kwart van het in de tabel aangegeven bedrag. Als de enkele reisafstand groter is dan 90 kilometer: € 0,23 (€ 0,22) per kilometer vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop wordt gereisd, maar maximaal € 2.036 (€ 2.001).

1.6             Eigen woning

1.6.1             Eigenwoningforfait

Het forfaitpercentage van de WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt:

2012

Als de WOZ-waarde meer is dan

Maar niet meer dan

Bedraagt het forfaitpercentage

-

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.040.000

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.040.000

Nihil

0,20%

0,35%

0,45%

0,60%

€ 6.240 vermeerderd met 1,30% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.040.000

 

2011

Als de WOZ-waarde meer is dan

Maar niet meer dan

Bedraagt het forfaitpercentage

-

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.020.000

€ 12.500

€ 25.000

€ 50.000

€ 75.000

€ 1.020.000

-

 

Nihil

0,20%

0,30%

0,40%

0,55%

€ 5.610 vermeerderd met 1,05% van de eigenwoningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1.020.000

 

Voor de periode van het eigenwoningforfait wordt aangesloten bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Bij tijdelijke verhuur wordt het eigenwoningforfait berekend over het hele kalenderjaar en is 70% van de huurinkomsten belast.

1.6.2            Kapitaalverzekering eigen woning en spaarrekening of beleggingsrecht eigen woning

Het rentevoordeel begrepen in de uitkeringen uit een kapitaalverzekering eigen woning en een spaarrekening eigen woning tezamen is onbelast als de uitkering niet meer bedraagt dan:

  • € 34.900 (€ 34.300) bij 15 tot en met 19 jaar premiebetaling;
  • € 154.000 (€ 151.000) bij 20 jaar of langer premiebetaling.

De totale vrijstelling kan nooit meer bedragen dan € 154.000 (€ 151.500) per belastingplichtige gedurende zijn leven.

1.6.3            Kamerverhuurvrijstelling

De vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2012 € 4.410 (€ 4.333).

1.6.4            Verhuisregeling hypotheekrenteaftrek

De maximale termijn voor behoud van hypotheekrenteaftrek bij verkoop van de voormalige eigen woning is drie jaar. Die termijn geldt nog voor het belastingjaar 2012. Dit betekent dat als de woning in 2009 te koop is gezet, voor die woning nog recht op hypotheekrenteaftrek bestaat in 2012.

De maximale termijn voor het verkrijgen van hypotheekrenteaftrek voor de nog leegstaande toekomstige eigen woning (bijvoorbeeld in aanbouw) is ook drie jaar. Ook dat geldt voor het belastingjaar 2012. Dit betekent dat in 2012 recht op hypotheekrenteaftrek bestaat voor een leegstaande woning die uiterlijk in 2015 de eigen woning (hoofdverblijf) zal worden.

1.6.5            Herleven hypotheekrenteaftrek voormalige eigen woning na tijdelijke verhuur

Sinds 1 januari 2010 kan de hypotheekrenteaftrek voor de te koop staande voormalige eigen woning herleven na een periode van tijdelijke verhuur. De hypotheekrente kan na de verhuur nog worden afgetrokken tot maximaal de resterende termijn van de verhuisregeling (zie 1.6.4). Dat de hypotheekrenteaftrek kan herleven na tijdelijke verhuur van de voormalige eigen woning geldt tot en met het jaar 2012.

1.7             Regeling specifieke zorgkosten

Binnen de regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten komen de volgende kosten voor aftrek in aanmerking, mits deze kosten voortkomen uit ziekte of invaliditeit:

  • genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen;
  • vervoer;
  • medicijnen verstrekt op voorschrift van een arts;
  • overige hulpmiddelen, met uitzondering van visuele hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen;
  • extra gezinshulp;
  • dieetkosten (voor zover opgenomen in dieetkostentabel; sinds 2010 mag de dieetverklaring ook door een diëtist zijn afgegeven);
  • extra kleding en beddengoed;
  • reiskosten ziekenbezoek (bij reizen per auto, anders dan per taxi, € 0,19 per kilometer).

Onder genees- en heelkundige hulp wordt verstaan:

  • een behandeling door een arts,
  • een behandeling door een paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of
  • een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus.

De regeling uitgaven voor specifieke zorgkosten kent een vermenigvuldigingsfactor voor de hiervoor genoemde aftrekposten met uitzondering van de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp. De vermenigvuldigingsfactor is van toepassing wanneer het drempelinkomen niet meer bedraagt dan € 34.055 (€ 33.485). De vermenigvuldigingsfactor bedraagt 2,13 voor personen van 65 jaar en ouder. Voor personen jonger dan 65 jaar is de vermenigvuldigingsfactor in 2012 1,40. Dit hangt samen met het feit dat personen jonger dan 65 jaar vanwege een hoger marginaal tarief dan personen ouder dan 65 jaar een hogere belastingteruggaaf krijgen.

Uitgaven voor specifieke zorgkosten komen slechts voor aftrek in aanmerking voor zover deze boven bepaalde inkomensdrempels komen.

De drempels zijn als volgt voor 2012

Drempelinkomen van

Drempelinkomen tot

Drempel

-

€ 7.457

€ 125

€ 7.457

€ 39.618

1,65% van het drempelinkomen

€ 39.618 of meer

 

1,65% van € 39.618 vermeerderd met 5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 39.618

De drempels zijn als volgt voor 2011

Drempelinkomen van

Drempelinkomen tot

Drempel

-

€ 7.332

€ 122

€ 7.322

€ 38.955

1,65% van het drempelinkomen

€ 38.955 of meer

 

1,65% van € 38.955 vermeerderd met 5,75% van het bedrag dat hoger is dan € 38.955

1.8             Aftrek levensonderhoud voor kinderen

De leeftijdsgrens voor de aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen is per 1 januari 2012 verlaagd van 30 jaar naar 21 jaar. Deze uitgaven zijn aftrekbaar als voor het kind geen recht bestaat op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het kind geen recht heeft op studiefinanciering of een met AKW of studiefinanciering vergelijkbare regeling. Als de kosten in belangrijke mate drukken op de belastingplichtige, komen deze voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van:

a.            € 295 (€ 290) per kalenderkwartaal indien het kind jonger is dan 6 jaar;

b.            € 355 (€ 350) per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder, maar jonger dan 12 jaar is;

c.            € 415 (€ 410) per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder, maar jonger dan 18 jaar is;

d.            € 355 (€ 350) per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

De kosten van het onderhoud van een kind worden geacht in belangrijke mate op de belastingplichtige te drukken, indien de op de belastingplichtige drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind tenminste € 408 (€ 408) per kwartaal beloopt.

Het bedrag vermeld onder d. wordt verhoogd tot € 710 (€ 700) indien de kosten van het levensonderhoud grotendeels (voor meer dan 50%) op de belastingplichtige drukken en de kosten van de belastingplichtige voor het kind tenminste € 710 (€ 700) bedroegen. Indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, wordt het bedrag onder d. vermeld verhoogd tot € 1.065 (€ 1.050) indien deze kosten geheel (100%) of nagenoeg geheel (90% of meer) op de belastingplichtige drukken en de kosten van belastingplichtige voor het kind tenminste € 1.065 (€ 1.050) bedroegen.

Als belastingplichtige het gehele jaar een fiscale partner heeft of een deel van het jaar een partner heeft maar wel kiest voor het gehele jaar fiscaal partnerschap en beiden doen uitgaven voor levensonderhoud voor een kind jonger dan 21 jaar, worden deze uitgaven samengevoegd. Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen wettelijk bedrag gesteld op de helft als beiden uitgaven voor levensonderhoud van een kind in aanmerking nemen.

Er bestaat geen aanspraak op aftrek uitgaven levensonderhoud als het recht op kinderbijslag is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen.

1.9             Weekenduitgaven gehandicapten

De leeftijdsgrens voor de weekenduitgaven voor gehandicapten is per 1 januari 2012 verlaagd van 27 naar 21 jaar. Als de belastingplichtige een ernstig gehandicapt kind, broer of zus van 21 jaar of ouder die doorgaans in een AWBZ-instelling verblijft thuis verzorgt, heeft hij recht op een aftrekpost. Ook een mentor als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek kan voor de aftrek in aanmerking komen. De volgende bedragen komen voor aftrek in aanmerking:

  • € 10 (€ 10) per dag van verzorging van de gehandicapte door de belastingplichtige;
  • € 0,19 (€ 0,19) per kilometer voor het vervoer van de gehandicapte per auto door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar de gehandicapte doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.

Als belastingplichtige een deel van het jaar een fiscale partner heeft en niet heeft gekozen voor het gehele jaar fiscaal partnerschap dan wordt het in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft als beiden weekenduitgaven gehandicapten in aanmerking nemen. Uitgaven die in aanmerking zijn genomen als weekenduitgaven voor gehandicapten kunnen niet tevens in aanmerking worden genomen als uitgaven voor levensonderhoud voor kinderen.

1.10           Scholingsuitgaven

Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door belastingplichtige zelf volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Voor de aftrek van de uitgaven geldt een drempel van € 500 en een maximum van € 15.000. Ook uitgaven van de belastingplichtige voor het volgen van een procedure Erkenning Verworven Competenties, waarvoor een verklaring is afgegeven door een instantie die is aangeduid bij ministeriële regeling, vallen onder de scholingsuitgaven.

1.11           Uitgaven voor inkomensvoorzieningen

Premies voor lijfrenten en bedragen betaald voor een lijfrentespaarrekening of beleggingsrechten zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Indien is voldaan aan de voorwaarden voor lijfrentepremieaftrek, gelden vervolgens voor de hoogte van de premieaftrek, de volgende regels:

  • Betaalde bedragen zijn aftrekbaar voor zover belastingplichtige een pensioentekort heeft en jonger is dan 65 jaar. De hoogte van het aftrekbare bedrag moet bepaald worden aan de hand van de jaarruimte of reserveringsruimte. Bij de berekening van de jaarruimte zijn het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend;
  • De jaarruimte bedraagt maximaal € 27.618 (€ 27.156). De reserveringsruimte bedraagt in het jaar van aftrek ten hoogste 17% van de premiegrondslag met een maximum van € 6.989 (€ 6.872). Voor belastingplichtigen die op 1 januari 2012 de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt, wordt het maximumbedrag van € 6.989 (€ 6.872) verhoogd tot € 13.802 (€ 13.571).

Premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en premies van lijfrenten voor meerderjarige invalide (klein)kinderen zijn niet gebonden aan een maximaal aftrekbedrag.

De maximale premiegrondslag is voor 2012 € 162.457 (€ 159.741). De in te bouwen AOW-franchise bij de berekening van de jaarruimte is € 11.829 (€ 11.631). Voor tijdelijke oudedagslijfrenten is het maximale bedrag van de jaaruitkering in 2012 € 20.953 (€ 20.602).

Er is geldt een fiscaalverzachtende afkoopregeling voor lijfrenteverzekeringen met een waarde in het economische verkeer van maximaal € 4.242 (€ 4.171). De afkoop van een dergelijke "kleine lijfrente" wordt alleen in de heffing van inkomstenbelasting betrokken. De berekening van de revisierente – die normaliter verschuldigd is – blijft hierbij achterwege.

1.12           Giftenaftrek

Giften zijn aftrekbaar als zij zijn gedaan aan een algemeen nut beogende instelling (ANBI). Aftrek is alleen mogelijk als de bedoelde instellingen door de Belastingdienst als ANBI zijn aangemerkt. Vereist wordt dat de instelling is gevestigd in lidstaten van de EU, de Nederlandse Antillen, Aruba of een aangewezen mogendheid. De lijst met aangewezen instellingen is te vinden op www.belastingdienst.nl.

Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar, zonder drempel en plafond. Deze giften moeten wel in een bij de notaris opgemaakte akte zijn vastgelegd voor een periode van ten minste 5 jaar.

Voor giften die niet in de vorm van periodieke uitkeringen zijn gedaan (de zogenaamde andere giften) geldt een drempel van € 60 of, als dat meer is, 1% van het verzamelinkomen (vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek). Tevens geldt voor deze andere giften een maximum van 10% van dat inkomen. Bij partners geldt dat zij hun andere giften en hun verzamelinkomens moeten samenvoegen.

Giften die de vorm hebben van het afzien van een vergoeding van kosten voor vervoer per auto, anders dan per taxi, worden in aanmerking genomen voor € 0,19 (€ 0,19) per kilometer. Het afzien van een kostenvergoeding, bijvoorbeeld door een vrijwilliger, kan onder voorwaarden worden aangemerkt als aftrekbare gift. Deze voorwaarden zijn per 1 januari 2012 opgenomen in de wet.

Vanaf 2012 zijn er een aantal wijzigingen in de giftenaftrek:

  • Een gift aan een ANBI die is aangemerkt als culturele instelling kan in aanmerking worden genomen voor 1,25 keer het bedrag van de gedane gift. Deze extra aftrek wordt toegepast over maximaal € 5.000 van de aan culturele instellingen gedane giften.
  • Eenmalige giften aan een steunstichting sociaal belang behartigende instelling (SBBI) zijn onder voorwaarden aftrekbaar in de inkomstenbelasting. Voorbeelden van SBBI’s zijn muziekverenigingen, sportverenigingen, buurthuizen, ouderenverenigingen en scoutinggroepen.

Als een herroepelijke gift wordt herroepen, wordt deze bij het inkomen opgeteld als voor deze gift eerder giftenaftrek is genoten.

1.13           Aftrek uitgaven monumentenpanden

Per 1 januari 2012 zijn er een aantal wijzigingen in de aftrek van kosten voor monumentenpanden.

  • Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen monumenten die als eigen woning worden belast in box 1 en monumenten die als overig vermogen worden belast in box 3 (overige monumentenpanden).
  • De drempels die nu nog gelden om voor aftrek in aanmerking te komen, worden afgeschaft.
  • De mogelijkheid tot aftrek van afschrijvingen en lasten vervalt.
  • De onderhoudskosten zijn (na aftrek van eventuele subsidies) voor 80% aftrekbaar.

Er geldt een overgangsregeling voor 2012 en 2013. Als kan worden aangetoond dat er vóór 1 januari 2012 onherroepelijke betalingsverplichtingen zijn aangegaan, waarvan de betaling pas in 2012 of 2013 wordt gedaan, kan alleen voor de onderhoudskosten voor de betalingen die hier uit voortvloeien nog een beroep worden gedaan op de oude regeling. De onderhoudskosten zijn dan voor 100% aftrekbaar, rekening houdend met de drempel. De drempel bedraagt 0,8% van de WOZ-waarde als het monument een eigen woning is. In andere gevallen is de drempel dan 4% van de WOZ-waarde.

1.14           Verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Voor beleggingen in durfkapitaal bestaat een vrijstelling in box 3 (zie ook onderdeel 1.24.6; vrijstelling beleggingen in durfkapitaal) en een heffingskorting (zie onderdeel 1.3.1). Naast deze twee faciliteiten bestaat nog een derde faciliteit voor directe beleggingen in durfkapitaal, namelijk de persoonsgebonden aftrek voor verliezen op directe beleggingen in durfkapitaal. Een bedrag dat door de schuldeiser binnen 8 jaar na het verstrekken van de geldlening aan een beginnende ondernemer niet meer voor verwezenlijking vatbaar is en dat wordt afgeschreven, kan tot een bedrag van € 46.984 per beginnende ondernemer waaraan is geleend, in aanmerking worden genomen als persoonsgebonden aftrekpost. Deze persoonsgebonden aftrekpost is vanaf 1 januari 2011 vervallen, maar voor leningen die voor 1 januari 2011 zijn verstrekt blijft de aftrek mogelijk. Indien een nagekomen terugbetaling komt op een afgeschreven lening en daarvoor aftrek is toegestaan, wordt – ook nog na 1 januari 2011 – de persoonsgebonden aftrek in zoverre teruggenomen.

1.15           Willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (Vamil)

De Vamil biedt de mogelijkheid de investeringskosten willekeurig af te schrijven en geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). De Vamil is voor de jaren 2011 tot en met 2013 tijdelijk verlaagd van 100% naar 75%. De overige 25% volgt het reguliere afschrijfregime. Vanaf 2014 zal vervolgens weer 100% versneld kunnen worden afgeschreven. In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen willekeurig worden afgeschreven.

1.16           Investeringsaftrek

De belastingplichtige die investeert in bedrijfsmiddelen kan (naast de afschrijvingen) in sommige gevallen een deel van het investeringsbedrag van de winst aftrekken, de zogenoemde investeringsaftrek. Deze aftrek kan de vorm hebben van een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, een energie-investeringsaftrek, een milieu-investeringsaftrek of een Research en Development Aftrek.

1.16.1           Kleinschaligheidsinvesteringaftrek (KIA)

De KIA is bedoeld om investeringen van een beperkte omvang te bevorderen en is hierdoor vooral gericht op het midden- en kleinbedrijf. Ook zeer zuinige personenauto’s, waaronder elektrische personenauto’s, komen in aanmerking voor de KIA.

De belastingplichtige die in een kalenderjaar investeert in bedrijfsmiddelen, kan een bedrag dat volgt uit de tabel van de winst over dat jaar aftrekken.

2012

Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

-

€ 2.300

0

€ 2.300

€ 55.248

28% van het investeringsbedrag

€ 55.248

€ 102.311

€ 15.470

€ 102.311

€ 306.931

€ 15.740 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 102.311 te boven gaat

€ 306.931

-

0

2011

Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringssaftrek

-

€ 2.200

0

€ 2.200

€ 54.324

28% van het investeringsbedrag

€ 54.324

€ 100.600

€ 15.211

€ 100.600

€ 301.800

€ 15.211 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 100.600 te boven gaat

€ 301.800

-

0

Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen.

1.16.2        Energie-investeringsaftrek (EIA)

De EIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Energielijst (investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie). Hieronder kunnen ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen tevens worden begrepen de kosten van een advies dat (mede) op die investering betrekking heeft.

In 2012 en 2013 is het tarief voor de EIA 41,5%. Vanaf 2014 zal het tarief vervolgens weer 44% bedragen. De EIA is van toepassing bij een bedrag aan energie-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.300 (€ 2.200). Als bedrag aan energie-investeringen wordt ten hoogste in aanmerking genomen € 118.000.000 (€ 116.000.000). Bij een samenwerkingsverband worden de investeringen voor het hele samenwerkingsverband samengenomen. Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) als de EIA in aanmerking komen. Heeft de ondernemer gekozen voor de milieu-investeringsaftrek (MIA), dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de EIA.

1.16.3          Milieu-investeringsaftrek (MIA)

De MIA geldt voor ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen op de Milieulijst (investeringen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu). Hieronder kunnen tevens worden begrepen de kosten van een milieuadvies. De MIA is voor de jaren 2012 en 2013:

  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie I 36%;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie II 27%, en;
  • voor milieu-investeringen die behoren tot categorie III 13,5%

Vanaf 2014 worden de tarieven verhoogd tot 40% respectievelijk 30% en 15%. De MIA is van toepassing bij een bedrag aan milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2.300 (€ 2.200). In totaal kan voor niet meer dan € 25 miljoen aan investeringen in aanmerking worden genomen.

Investeringen kunnen voor zowel de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) als de MIA in aanmerking komen. Heeft de ondernemer gekozen voor de energie-investeringsaftrek (EIA), dan komt de investering niet tevens in aanmerking voor de MIA.

1.16.4           Desinvesteringsbijtelling

Een ondernemer die in een jaar bedrijfsmiddelen van de hand doet (desinvesteert) waarin hij binnen vijf jaar daarvoor heeft geïnvesteerd, moet, als hij met die desinvestering een bepaalde drempel overschrijdt, een bedrag aan de winst toevoegen gelijk aan het destijds genoten investeringsaftrekpercentage over het bedrag van de desinvestering. Daarbij kan de desinvesteringsbijtelling niet hoger zijn dan de destijds genoten investeringsaftrek. De desinvesteringsdrempel is voor 2012 vastgesteld op € 2.300 (€ 2.200).

1.16.5           Research en Development Aftrek (RDA)

De RDA moet het voor ondernemers nog aantrekkelijker maken speur- en ontwikkelingswerk (S&O) uit te voeren. Voor de S&O-werkzaamheden die ondernemers verrichten in hun eigen onderneming krijgen zij reeds de aftrek speur- en ontwikkelingswerk. De loonkosten van eventuele werknemers die S&O verrichten worden gefacilieerd via de afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk. De RDA is gericht op de S&O-uitgaven van ondernemers die niet zien op arbeid, bijvoorbeeld investeringen in apparatuur en materialen. De RDA wordt als extra aftrekpost in aanmerking genomen bij de fiscale winstbepaling. De aftrek bedraagt in 2012 40% van de door Agentschap NL vastgestelde kosten en uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan S&O dat is erkend in een S&O-verklaring.

1.17            Ondernemersaftrek

De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van:

  • de zelfstandigenaftrek;
  • de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk;
  • de meewerkaftrek;
  • de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en
  • de stakingsaftrek.

1.17.1           Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Met ingang van 1 januari 2012 is de zelfstandigenaftrek een vast bedrag. Het is nu niet meer afhankelijk van de hoogte van de winst. De zelfstandigenaftrek voor 2012 bedraagt € 7.280.

Voor 2011 bedraagt de zelfstandigenaftrek bij een winst in 2011 van:

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de zelfstandigenaftrek

-

€ 14.045

€ 16.295

€ 18.540

€ 53.070

€ 55.315

€ 57.565

€ 59.810

€ 14.045

€ 16.295

€ 18.540

€ 53.070

€ 55.315

€ 57.565

€ 59.810

-

€ 9.484

€ 8.817

€ 8.154

€ 7.266

€ 6.633

€ 5.931

€ 5.236

€ 4.602

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.123 (€ 2.123) (startersaftrek). De zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt bedraagt 50% van de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.

De zelfstandigenaftrek voor niet-starters kan niet meer verrekend worden met ander box 1-inkomen, zoals loon of een VUT-uitkering. Als dit tot gevolg heeft dat (een deel van) de zelfstandigenaftrek niet kan worden verrekend, wordt de niet verrekende zelfstandigenaftrek maximaal negen jaar voortgewenteld om in een toekomstig jaar alsnog te verrekenen met winst. Voor starters verandert er niets. Startende ondernemers kunnen de zelfstandigenaftrek (inclusief de startersaftrek) gedurende drie jaar dus nog wel verrekenen met ander box 1-inkomen. Daarnaast blijft voor starters ten aanzien van de zelfstandigenaftrek de reguliere verrekening over de jaren heen gelden.

1.17.2           Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur besteedt aan werk dat door Agentschap NL bij een S&O-verklaring is aangemerkt als S&O. De S&O aftrek bedraagt € 12.310 (€ 12.104).

Indien de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk is toegepast, wordt de aftrek speur- en ontwikkelingswerk verhoogd met € 6.157 (€ 6.054) (aanvullende S&O-aftrek starters).

1.17.3           Meewerkaftrek

De meewerkaftrek geldt voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en van wie de partner zonder enige vergoeding arbeid verricht in een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Bij arbeid van de partner die gedurende het kalenderjaar een aantal uren in beslag neemt:

Gelijk aan of meer dan

Maar minder dan

Bedraagt de meewerkaftrek

525

875

1.225

1.750

875

1.225

1.750

1,25% van de winst

2% van de winst

3% van de winst

4% van de winst

1.17.4           Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid is voor de ondernemer die een onderneming vanuit een arbeidsongeschiktheidsuitkering start en niet aan het urencriterium voldoet maar wel aan een verlaagd urencriterium van 800 uur.

De startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid bedraagt € 12.000, € 8.000 en € 4.000 voor het eerste, tweede, respectievelijk derde jaar. De aftrek kan niet hoger zijn dan de genoten winst.

1.17.5           Stakingsaftrek

De stakingsaftrek geldt voor de ondernemer die in het kalenderjaar winst behaalt met of bij het staken van één of meer gehele ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet en bedraagt € 3.630 eenmaal per leven.

1.18           MKB-winstvrijstelling

De MKB-winstvrijstelling bedraagt 12% van de winst na toepassing van de ondernemersaftrek. De MKB-winstvrijstelling stelt een vast percentage van de winst vrij van belasting.

1.19           Oudedagsreserve

De ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Dit betekent dat hij elk jaar een bepaald bedrag als aftrekpost ten laste van de winst mag brengen. De toevoeging aan de oudedagsreserve over een kalenderjaar bedraagt 12% van de winst, maar niet meer dan € 9.542 (€ 11.882). Deze toevoeging wordt verminderd met de ten laste van de winst gekomen pensioenpremies. De toevoeging bedraagt ten hoogste het bedrag waarmee het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar de oudedagsreserve bij het begin van het kalenderjaar te boven gaat.

1.20           Extra lijfrentepremieaftrek bij stakende ondernemers

De extra ruimte aan lijfrentepremieaftrek bij ondernemers die hun onderneming of een gedeelte van hun onderneming staken bedraagt maximaal:

Bij

2012

2011

Overdrachten door ondernemers van 60 jaar of ouder

Overdrachten door invalide ondernemers

Het staken van de onderneming door overlijden

€ 443.059

€ 435.652

Overdrachten door ondernemers van 50 tot 60 jaar

Overdrachten door ondernemers indien de lijfrente-uitkeringen direct ingaan

€ 221.537

€ 217.833

In de overige gevallen

€ 110.774

€ 108.922

Bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek is het inkomen en de pensioenaangroei van het voorafgaande kalenderjaar bepalend. Ondernemers mogen in het jaar dat zij (een deel van) hun onderneming staken op verzoek daarvan afwijken en bij de berekening van de lijfrentepremieaftrek ervoor kiezen om de gegevens van het kalenderjaar zelf te gebruiken. In het opvolgende kalenderjaar, waarin weer uitgegaan moet worden van de gegevens van het voorafgaande kalenderjaar, mag de stakingswinst niet nogmaals bij de berekening van de ruimte voor de lijfrentepremieaftrek in aanmerking worden genomen.

1.21           Box 3

1.21.1           Eén peildatum

Vanaf 2011 wordt de rendementsgrondslag gepeild op 1 januari van het kalenderjaar.

1.21.2           Heffingsvrij vermogen

Bij de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen heeft een belastingplichtige recht op een heffingsvrij vermogen van € 21.139 (€ 20.785). De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van partners (zijnde de gezamenlijke rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het gezamenlijke heffingsvrije vermogen) kan tussen partners in elke gewenste verhouding worden toebedeeld.

1.21.3           Toeslag heffingsvrij vermogen minderjarige kinderenDe toeslag heffingsvrij vermogen minderjarige kinderen vervalt met ingang van 1 januari 2012. Voor 2011 bedroeg deze toeslag € 2.779.

1.21.4           Ouderentoeslag

Het heffingsvrije vermogen kan onder voorwaarden worden verhoogd met de ouderentoeslag. Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag moet men op 31 december 2012 65 jaar of ouder zijn. De hoogte van de ouderentoeslag wordt als volgt berekend:

Bij een inkomen uit werk en woning (vóór inachtneming van de persoonsgebonden aftrek) van:

2012

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de ouderentoeslag

-

€ 14.302

€ 19.895

€ 14.302

€ 19.895

-

€ 27.984

€ 13.992

Nihil

2011

Meer dan

Maar niet meer dan

Bedraagt de ouderentoeslag

-

€ 14.062

€ 19.562

€ 14.062

€ 19.562

-

€ 27.516

€ 13.758

Nihil

Om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag mag de grondslag sparen en beleggen (zijnde de rendementsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan het heffingsvrije vermogen) voor toepassing van de ouderentoeslag niet meer bedragen dan € 279.708 (€ 275.032).

Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan mag de gezamenlijke rendementsgrondslag (na aftrek van het heffingsvrije vermogen) niet meer bedragen dan

€ 559.416 (€ 550.064) om in aanmerking te komen voor de ouderentoeslag.

1.21.5           Vrijstelling maatschappelijke beleggingen

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld maatschappelijke beleggingen tot een gezamenlijk maximum van € 56.420 (€ 55.476). Maatschappelijke beleggingen zijn beleggingen in fiscaal erkende groene of sociaal-ethische fondsen. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan geldt een gezamenlijke vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen van € 112.840 (€ 110.952).

1.21.6           Vrijstelling beleggingen in durfkapitaal en cultureel beleggen

Van de vermogensrendementsheffing zijn vrijgesteld, beleggingen in durfkapitaal tot een gezamenlijk maximum van € 56.420 (€ 55.476). Beleggingen in durfkapitaal zijn beleggingen in fiscaal erkende durfkapitaalfondsen (indirecte beleggingen) en bepaalde leningen aan startende ondernemers (directe beleggingen). De culturele beleggingen worden ook tot de beleggingen in durfkapitaal gerekend. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft dan geldt een gezamenlijke vrijstelling voor beleggingen in durfkapitaal van € 112.840 (€ 110.952).

1.21.7           Vrijstelling spaarloonregeling

De spaarloonregeling is vervallen per 1 januari 2012. Er geldt een overgangsregeling, zie paragraaf 2.1.1.

1.21.8           Vrijstelling voor een uitvaartverzekering

De vrijstelling voor een uitvaartverzekering of een andere overlijdensrisicoverzekering in box 3 bedraagt € 6.859 (€ 6.744). Deze vrijstelling geldt ook voor de bankspaarvariant, waarbij mensen op een geblokkeerde bankrekening genoemd bedrag kunnen sparen voor de uitvaart.

1.21.9           Kapitaaluitkering uit levensverzekering; overgangsrecht

Voor op 14 september 1999 al bestaande kapitaalverzekeringen kan onder voorwaarden een vrijstelling van maximaal € 123.428 van toepassing zijn. Indien de belastingplichtige het hele jaar dezelfde fiscale partner heeft, dan geldt een gezamenlijke vrijstelling van € 246.856.

1.21.10         Schulden

Voor de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen worden schulden in aanmerking genomen voor zover de gezamenlijke waarde meer bedraagt dan € 2.900 (€ 2.900). Als de belastingplichtige het hele jaar dezelfde partner heeft, geldt een schuldendrempel van € 5.800 (€ 5.800) voor de belastingplichtige en diens partner samen.

1.21.11         Vrijstelling contant geld

Er geldt een vrijstelling voor contant geld en vergelijkbare vermogensrechten (zoals een chipkaart en cadeaubonnen) van € 512 (€ 503) per belastingplichtige en € 1.024 (€ 1.006) voor partners.

 

Indien u meer informatie over dit onderwerp wenst, of indien u geadviseerd wilt worden op uw specifieke situatie nodigen wij u van harte uit om contact met ons op te nemen via e-mail of per telefoon op het nummer 020-5709440 (kantoor Amsterdam) of  010-2010 466 (kantoor Rotterdam).

Wij maken graag tijd voor u !